Ezra 7
7
Ezra komt naar Jeruzalem
1Hierna#Tussen hoofdstuk 6 vers 22 en hoofdstuk 7 vers 1 zit ongeveer 60 jaar! Want de tempel werd voltooid onder koning Darius, terwijl ongeveer 60 jaar later Artasasta koning is. Daar tussenin is Ahasveros koning. In zijn tijd speelt zich het verhaal af van koningin Ester. Dat is te lezen in het bijbelboek ESTER. Eigenlijk was het aan Ester te danken dat Ezra en Nehemia in leven gebleven waren en dus naar Jeruzalem konden gaan. vertrok Ezra uit Babel. Inmiddels was Artasasta koning van Perzië. Ezra was de zoon van Seraja, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Hilkia, 2die een zoon was van Sallum, die een zoon was van Zadok, 3die een zoon was van Ahitub, die een zoon was van Amarja, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Merajot, 4die een zoon was van Zeraja, die een zoon was van Uzzi, 5die een zoon was van Bukki, die een zoon was van Abisua, die een zoon was van Pinehas, die een zoon was van Eleazar, die een zoon was van Aäron#Aäron was ongeveer 1000 jaar daarvóór hogepriester geweest. Dat was in de tijd dat het volk Israël onder leiding van Mozes door de woestijn trok, nadat God het volk uit de slavernij in Egypte had bevrijd. de hogepriester. 6Deze Ezra had aan de koning van Babel toestemming gevraagd om naar Jeruzalem te mogen gaan. Hij was een wetgeleerde: hij wist heel veel van de wet van Mozes die de Heer, de God van Israël, aan zijn volk gegeven had. En omdat zijn Heer God met Ezra was, had hij van de koning alles gekregen waar hij om had gevraagd.
7Met hem ging een groep mee van Israëlieten, priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelknechten. Zo vertrok hij naar Jeruzalem. Artasasta was toen zeven jaar koning. 8In de vijfde maand van dat zelfde jaar kwam Ezra in Jeruzalem aan. 9Hij was op de eerste dag van de eerste maand uit Babel vertrokken. Op de eerste dag van de vijfde maand kwam hij in Jeruzalem aan.#Het was een reis van ongeveer 1300 km. 10God was met hem, omdat Ezra vastbesloten was de wet van God te bestuderen en volgens die wet te leven. Ook omdat hij het volk Israël wilde leren leven volgens de wet van God.
De brief van koning Artasasta
11Het volgende stond in de brief die koning Artasasta meegaf aan de priester en wetgeleerde Ezra:
12"Artasasta, de hoogste koning, schrijft deze brief aan Ezra, priester en geleerde van de wet van de God van de hemel. Ik doe u de groeten. 13Elke priester of Leviet van uw volk die in mijn koninkrijk woont, heeft mijn toestemming om met u mee te gaan naar Jeruzalem als hij dat wil. 14Ik en mijn zeven raadgevers sturen u naar Jeruzalem. U moet daar onderzoeken hoe de toestand in Juda en Jeruzalem is. Ook moet u kijken of de mensen zich houden aan Gods wet die u bij zich heeft. 15Ik en mijn zeven raadgevers geven u goud en zilver mee. Het is een geschenk voor de God van Israël die in Jeruzalem woont. 16Verder moet u het zilver en het goud en de geschenken meenemen die u van de Judeeërs en de priesters uit heel Babel zal krijgen. Die zijn voor de tempel van hun God in Jeruzalem. 17Het geld moet u gebruiken voor het kopen van stieren, schapen en lammetjes voor de offers, en voor de offers van meel en wijn die daarbij horen. Dat alles moet u offeren op het altaar van de tempel van uw God in Jeruzalem. 18Met het zilver en goud dat overblijft mag u doen wat u wil. Doe ermee wat uw God van u vraagt. 19De voorwerpen die u heeft meegekregen voor de dienst in de tempel van uw God in Jeruzalem, moet u daar ook afgeven. 20Als u verder nog geld nodig heeft voor de bouw van de tempel van uw God, kunt u dat uit de koninklijke schatkist krijgen.
21Ik, koning Artasasta, heb aan alle schatbewaarders van de provincie ten zuiden van de Rivier het volgende bevel gegeven: 'U moet de priester Ezra, de geleerde van de wet van de God van de hemel, alles geven waar hij om vraagt, 22tot een maximum van 100 talenten (3600 kilo) zilver, 100 kor (2400 liter) graan, 100 bat (2400 liter) wijn en 100 bat (2400 liter) olijf-olie. Zout mag hij krijgen zoveel hij wil. 23Verder moet voor de tempel precies gedaan worden wat er volgens de wet van de God van de hemel moet gebeuren. Dan hoeft de God van de hemel niet kwaad te zijn op mij en mijn volk. Dan zal Hij ons niet straffen. 24En u mag de priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelknechten van de tempel van deze God op geen enkele manier belasting of tol laten betalen.'
25Ezra, u moet met de wijsheid van God bestuurders en rechters aanwijzen. Zij moeten leiding geven aan het hele volk dat in de provincie ten zuiden van de Rivier woont. Ze moeten rechtspreken over alle mensen die de wetten van uw God kennen. En aan de mensen die de wet van uw God nog niet kennen, moet u hem leren. 26Iedereen die zich niet aan de wetten van uw God of aan mijn wetten houdt, zal de doodstraf krijgen, of het land uitgezet worden, of een geldboete moeten betalen, of gevangenisstraf krijgen."
Ezra schrijft in zijn verslag: 27Prijs de Heer, de God van onze voorouders, dat Hij ervoor heeft gezorgd dat de koning wilde meewerken aan de herbouw van de tempel van de Heer in Jeruzalem. 28Prijs de Heer dat Hij ervoor heeft gezorgd dat de koning, zijn raadgevers en alle ministers naar mij hebben willen luisteren en mij alles hebben gegeven wat ik vroeg. Omdat ik merkte dat mijn Heer God met mij was, kreeg ik moed. En ik durfde familiehoofden uit Israël te verzamelen om met mij naar Jeruzalem te gaan.
Currently Selected:
Ezra 7: BB
Highlight
Share
Copy
Want to have your highlights saved across all your devices? Sign up or sign in
BasisBijbel
Copyright © 2013 Stichting BasisBijbel
Gecorrigeerde tekst © 2015
Alle rechten voorbehouden
Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Ezra 7
7
Ezra komt naar Jeruzalem
1Hierna#Tussen hoofdstuk 6 vers 22 en hoofdstuk 7 vers 1 zit ongeveer 60 jaar! Want de tempel werd voltooid onder koning Darius, terwijl ongeveer 60 jaar later Artasasta koning is. Daar tussenin is Ahasveros koning. In zijn tijd speelt zich het verhaal af van koningin Ester. Dat is te lezen in het bijbelboek ESTER. Eigenlijk was het aan Ester te danken dat Ezra en Nehemia in leven gebleven waren en dus naar Jeruzalem konden gaan. vertrok Ezra uit Babel. Inmiddels was Artasasta koning van Perzië. Ezra was de zoon van Seraja, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Hilkia, 2die een zoon was van Sallum, die een zoon was van Zadok, 3die een zoon was van Ahitub, die een zoon was van Amarja, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Merajot, 4die een zoon was van Zeraja, die een zoon was van Uzzi, 5die een zoon was van Bukki, die een zoon was van Abisua, die een zoon was van Pinehas, die een zoon was van Eleazar, die een zoon was van Aäron#Aäron was ongeveer 1000 jaar daarvóór hogepriester geweest. Dat was in de tijd dat het volk Israël onder leiding van Mozes door de woestijn trok, nadat God het volk uit de slavernij in Egypte had bevrijd. de hogepriester. 6Deze Ezra had aan de koning van Babel toestemming gevraagd om naar Jeruzalem te mogen gaan. Hij was een wetgeleerde: hij wist heel veel van de wet van Mozes die de Heer, de God van Israël, aan zijn volk gegeven had. En omdat zijn Heer God met Ezra was, had hij van de koning alles gekregen waar hij om had gevraagd.
7Met hem ging een groep mee van Israëlieten, priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelknechten. Zo vertrok hij naar Jeruzalem. Artasasta was toen zeven jaar koning. 8In de vijfde maand van dat zelfde jaar kwam Ezra in Jeruzalem aan. 9Hij was op de eerste dag van de eerste maand uit Babel vertrokken. Op de eerste dag van de vijfde maand kwam hij in Jeruzalem aan.#Het was een reis van ongeveer 1300 km. 10God was met hem, omdat Ezra vastbesloten was de wet van God te bestuderen en volgens die wet te leven. Ook omdat hij het volk Israël wilde leren leven volgens de wet van God.
De brief van koning Artasasta
11Het volgende stond in de brief die koning Artasasta meegaf aan de priester en wetgeleerde Ezra:
12"Artasasta, de hoogste koning, schrijft deze brief aan Ezra, priester en geleerde van de wet van de God van de hemel. Ik doe u de groeten. 13Elke priester of Leviet van uw volk die in mijn koninkrijk woont, heeft mijn toestemming om met u mee te gaan naar Jeruzalem als hij dat wil. 14Ik en mijn zeven raadgevers sturen u naar Jeruzalem. U moet daar onderzoeken hoe de toestand in Juda en Jeruzalem is. Ook moet u kijken of de mensen zich houden aan Gods wet die u bij zich heeft. 15Ik en mijn zeven raadgevers geven u goud en zilver mee. Het is een geschenk voor de God van Israël die in Jeruzalem woont. 16Verder moet u het zilver en het goud en de geschenken meenemen die u van de Judeeërs en de priesters uit heel Babel zal krijgen. Die zijn voor de tempel van hun God in Jeruzalem. 17Het geld moet u gebruiken voor het kopen van stieren, schapen en lammetjes voor de offers, en voor de offers van meel en wijn die daarbij horen. Dat alles moet u offeren op het altaar van de tempel van uw God in Jeruzalem. 18Met het zilver en goud dat overblijft mag u doen wat u wil. Doe ermee wat uw God van u vraagt. 19De voorwerpen die u heeft meegekregen voor de dienst in de tempel van uw God in Jeruzalem, moet u daar ook afgeven. 20Als u verder nog geld nodig heeft voor de bouw van de tempel van uw God, kunt u dat uit de koninklijke schatkist krijgen.
21Ik, koning Artasasta, heb aan alle schatbewaarders van de provincie ten zuiden van de Rivier het volgende bevel gegeven: 'U moet de priester Ezra, de geleerde van de wet van de God van de hemel, alles geven waar hij om vraagt, 22tot een maximum van 100 talenten (3600 kilo) zilver, 100 kor (2400 liter) graan, 100 bat (2400 liter) wijn en 100 bat (2400 liter) olijf-olie. Zout mag hij krijgen zoveel hij wil. 23Verder moet voor de tempel precies gedaan worden wat er volgens de wet van de God van de hemel moet gebeuren. Dan hoeft de God van de hemel niet kwaad te zijn op mij en mijn volk. Dan zal Hij ons niet straffen. 24En u mag de priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelknechten van de tempel van deze God op geen enkele manier belasting of tol laten betalen.'
25Ezra, u moet met de wijsheid van God bestuurders en rechters aanwijzen. Zij moeten leiding geven aan het hele volk dat in de provincie ten zuiden van de Rivier woont. Ze moeten rechtspreken over alle mensen die de wetten van uw God kennen. En aan de mensen die de wet van uw God nog niet kennen, moet u hem leren. 26Iedereen die zich niet aan de wetten van uw God of aan mijn wetten houdt, zal de doodstraf krijgen, of het land uitgezet worden, of een geldboete moeten betalen, of gevangenisstraf krijgen."
Ezra schrijft in zijn verslag: 27Prijs de Heer, de God van onze voorouders, dat Hij ervoor heeft gezorgd dat de koning wilde meewerken aan de herbouw van de tempel van de Heer in Jeruzalem. 28Prijs de Heer dat Hij ervoor heeft gezorgd dat de koning, zijn raadgevers en alle ministers naar mij hebben willen luisteren en mij alles hebben gegeven wat ik vroeg. Omdat ik merkte dat mijn Heer God met mij was, kreeg ik moed. En ik durfde familiehoofden uit Israël te verzamelen om met mij naar Jeruzalem te gaan.
Currently Selected:
:
Highlight
Share
Copy
Want to have your highlights saved across all your devices? Sign up or sign in
BasisBijbel
Copyright © 2013 Stichting BasisBijbel
Gecorrigeerde tekst © 2015
Alle rechten voorbehouden
Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016