Richters 11:11-27

Richters 11:11-27 BB

Toen ging Jefta met de leiders van Gilead mee. En ze maakten hem tot hun leider en aanvoerder. Bij het heiligdom van de Heer in Mizpa herhaalde hij alles wat er was afgesproken. Toen stuurde Jefta boodschappers naar de koning van de Ammonieten. Ze moesten hem vragen: "Waarom valt u ons land aan? Wat hebben wij u gedaan?" De koning van de Ammonieten gaf de boodschappers van Jefta als antwoord mee: "Toen het volk Israël uit Egypte was vertrokken, heeft het ons gebied veroverd vanaf de Arnon tot aan de Jabbok en de Jordaan. Geef het ons nu vrijwillig terug." Jefta stuurde opnieuw boodschappers naar de koning van de Ammonieten, en zei tegen hem: "Nee, Israël heeft het land van Moab en het land van de Ammonieten niet veroverd. Want toen Israël uit Egypte vertrok, trok Israël door de woestijn tot de Rietzee en kwam bij Kades. Toen vroeg Israël aan de koning van Edom of ze door zijn land mochten trekken. Maar de koning van Edom wilde dat niet. Ook aan de koning van Moab vroeg Israël dat. Maar ook de koning van Moab wilde dat niet. Daarom bleef Israël bij Kades. Toen trok het volk de woestijn door, óm het land van Edom en Moab heen, en kwam ten oosten van het land van Moab. Daar zetten ze hun tentenkamp op aan de overkant van de Arnon, zonder in het gebied van Moab te komen. Want de Arnon is de grens van Moab. Toen vroeg Israël aan Sihon, de koning van de Amorieten die in Hesbon woonde, of ze door zijn land mochten trekken naar het land waar ze heen wilden. Maar Sihon geloofde niet dat Israël alleen door zijn gebied zou trekken. Hij dacht dat ze het wilden veroveren. Daarom trok Sihon met zijn leger naar Jaza en viel Israël aan. De Heer, de God van Israël, zorgde ervoor dat Israël Sihon en zijn leger overwon. Toen veroverde Israël het hele land van de Amorieten. Zo kregen ze het hele gebied van de Amorieten, vanaf de Arnon tot aan de Jabbok en vanaf de woestijn tot aan de Jordaan. De Heer, de God van Israël, heeft de Amorieten voor zijn volk Israël weggejaagd. Hoe kunt ú er dan willen gaan wonen? U zou toch ook het land innemen dat u van uw god Kamos krijgt? Zo nemen wij wat onze Heer God voor ons verovert op andere volken. Bent u soms zoveel machtiger dan Balak, de zoon van Zippor, de koning van Moab? Koning Balak heeft toch ook nooit ruzie gezocht met Israël, of Israël aangevallen? Israël woont nu al 300 jaar in Hesbon en Aroër en in alle plaatsen daar omheen en in alle steden langs de oever van de Arnon. Waarom hebben jullie in al die jaren die steden niet bevrijd? Ik heb u dus niets gedaan. U zoekt gewoon een reden om ons aan te vallen. De Heer is onze Rechter. Hij zal vandaag rechtspreken tussen de Israëlieten en de Ammonieten."