Op een dag waren Jobs zonen en dochters aan het feestvieren in het huis van hun oudste broer. Toen kwam één van de knechten naar Job. Hij zei tegen hem: "We waren met de koeien de akkers aan het ploegen en de ezels stonden rustig te grazen. Toen werden we overvallen door de Sabeeërs. Ze hebben alle dieren meegenomen en alle knechten gedood. Ik ben de enige die het heeft overleefd en het u kan vertellen." Hij had dit nog maar net gezegd, toen er een andere knecht kwam. Hij zei: "De bliksem is ingeslagen. Alle schapen en knechten zijn verbrand. Ik ben de enige die het heeft overleefd en het u kan vertellen." Hij had dit nog maar net gezegd, toen een andere knecht kwam. Hij zei: "De Chaldeeën hebben ons met drie benden overvallen. Ze hebben alle kamelen meegenomen en alle knechten gedood. Ik ben de enige die het heeft overleefd en het u kan vertellen." Hij had dit nog maar net gezegd, toen een andere knecht kwam. Hij zei: "Uw zonen en dochters waren aan het feestvieren in het huis van hun oudste broer. Plotseling stak er een storm op vanuit de woestijn. Hij viel op het huis en het huis stortte in, op de jonge mensen. Ze zijn allemaal dood. Ik ben de enige die het heeft overleefd en het u kan vertellen." Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en schoor zijn haar af [ als teken van verdriet ] en knielde op de grond. Hij boog zich diep en zei: "Zonder iets te bezitten ben ik geboren, en zonder iets te bezitten zal ik sterven. De Heer heeft mij eerst veel gegeven. Nu heeft Hij het mij weer afgenomen. Ik prijs de Heer." Hiermee zei Job niets verkeerds over God. Hij beschuldigde Hem nergens van.
Lees Job 1
Luisteren Job 1
Delen
Alle vertalingen vergelijken: Job 1:13-22
Sla Bijbelteksten op, lees offline, bekijk onderwijsvideo's en meer!
Thuisscherm
Bijbel
Leesplannen
Video's