Het eerste boek Samuël 18:5-17

Het eerste boek Samuël 18:5-17 NBG51

David dan trok ten strijde en was voorspoedig waar Saul hem ook heen zond, zodat Saul hem over de krijgslieden stelde. Dit was goed in het oog van al het volk en ook in het oog van de dienaren van Saul. Het geschiedde echter, toen zij thuiskwamen, toen David na de overwinning op de Filistijn terugkeerde, dat de vrouwen uit alle steden van Israël koning Saul onder gezang en in reidans tegemoet gingen met tamboerijnen, vreugdebetoon en triangels; en de dansende vrouwen zongen een beurtzang en zeiden: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden. Toen werd Saul zeer toornig; dit woord mishaagde hem en hij dacht: Aan David hebben zij tienduizenden gegeven, maar aan mij de duizenden; ook het koningschap zal nog voor hem zijn. Sedert die dag sloeg Saul David met wantrouwen gade. De volgende morgen greep de boze geest Gods Saul aan, en hij gedroeg zich in het huis als een razende, terwijl David zoals elke dag de snaren tokkelde. Saul had zijn speer in de hand. En hij wierp de speer en dacht: Ik zal David aan de wand spietsen. Maar David ontweek hem tot tweemaal toe. Saul werd bevreesd voor David, omdat de HERE met hem was, terwijl Hij van Saul geweken was; daarom verwijderde Saul hem uit zijn omgeving en stelde hem aan tot overste over duizend, zodat hij aan het hoofd van het krijgsvolk uittrok en terugkwam. En David was voorspoedig op al zijn wegen, want de HERE was met hem. Toen Saul zag, dat hij zeer voorspoedig was, werd hij bang voor hem; maar geheel Israël en Juda hadden David lief, daar hij aan het hoofd van hen uittrok en terugkwam. Saul zeide tot David: Ziehier mijn oudste dochter Merab; haar zal ik u tot vrouw geven, mits gij in mijn dienst een dapper man zijt en de oorlogen des HEREN voert. Maar Saul dacht: Laat niet mijn hand, maar de hand der Filistijnen tegen hem zijn.