Genesis 4:1-8

Genesis 4:1-8 NBG51

De mens nu had gemeenschap met Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Kaïn; en zij zeide: Ik heb met des HEREN hulp een man verkregen. Voorts baarde zij zijn broeder Abel; en Abel werd schaapherder, Kaïn landbouwer. Na verloop van tijd nu bracht Kaïn van de vruchten der aarde aan de HERE een offer; ook Abel bracht er een van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet; en de HERE sloeg acht op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen werd Kaïn zeer toornig en zijn gelaat betrok. En de HERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen. Maar Kaïn zeide tot zijn broeder Abel: (Laten wij het veld ingaan). Toen zij nu in het veld waren, stond Kaïn tegen zijn broeder Abel op en doodde hem.