De Keniet Cheber nu had zich afgescheiden van de Kenieten, van de zonen van Chobab, de zwager van Mozes, en had zijn tenten opgeslagen tot aan de terebint van Saännaïm, dat bij Kedes ligt.
Toen men Sisera had meegedeeld, dat Barak, de zoon van Abinoam, de berg Tabor bezet had, riep hij al zijn wagens, negenhonderd ijzeren strijdwagens, en al het volk dat bij hem was, uit Charoset-Haggojim samen aan de beek Kison. Toen zeide Debora tot Barak: Breek op, want dit is de dag, dat de HERE Sisera in uw macht gegeven heeft: is niet de HERE vóór u uitgetogen? En Barak daalde af van de berg Tabor en tienduizend man achter hem; en de HERE bracht Sisera met al zijn wagens en zijn gehele leger door de scherpte des zwaards in verwarring vóór Barak, zodat Sisera van zijn wagen klom en te voet vluchtte. Toen achtervolgde Barak de wagens en het leger tot aan Charoset-Haggojim, en het gehele leger van Sisera viel door de scherpte des zwaards; niet één bleef er over. Sisera dan vluchtte te voet naar de tent van Jaël, de vrouw van de Keniet Cheber, want er was vrede tussen Jabin, de koning van Hasor, en het huis van de Keniet Cheber. Jaël nu kwam naar buiten, Sisera tegemoet, en zeide tot hem: Kom binnen, mijn heer, kom bij mij binnen. Wees niet bevreesd. Toen ging hij bij haar in de tent, en zij dekte hem toe met een deken. Daarop zeide hij tot haar: Geef mij toch wat water te drinken, want ik heb dorst. En zij maakte een melkzak open, gaf hem te drinken en dekte hem weer toe. En hij zeide tot haar: Ga bij de ingang van de tent staan en wanneer er iemand aankomt en u vraagt: Is hier iemand? zeg dan: Neen. Maar Jaël, de vrouw van Cheber, nam een tentpin, greep de hamer, trad zacht op hem toe en dreef de pin in zijn slaap tot zij in de grond drong – want hij was van uitputting in een diepe slaap gevallen – en hij stierf. En zie, daar kwam Barak, die Sisera achtervolgde. Jaël ging naar buiten, hem tegemoet, en zeide tot hem: Kom, en ik zal u de man tonen, die gij zoekt. Toen trad hij bij haar binnen en zie, Sisera lag daar dood, met de pin in zijn slaap. Zo vernederde God op die dag Jabin, de koning van Kanaän, voor de Israëlieten. En de hand der Israëlieten drukte steeds zwaarder op Jabin, de koning van Kanaän, totdat zij Jabin, de koning van Kanaän, verdelgd hadden.