Job 26
26
Jobs derde antwoord aan Bildad: Wie kan Gods grootheid verstaan?
1Maar Job antwoordde:
2Hoe goed hebt gij de onmachtige geholpen,
en de krachteloze arm gesteund!
3Wat hebt gij goede raad gegeven aan hem die wijsheid mist,
en welk een inzicht hebt gij overvloedig bekend gemaakt!
4Met wiens hulp hebt gij zulke woorden geuit,
en wiens geest ging van u uit?
5De schimmen krimpen ineen
onder de wateren, en hun bewoners.
6Het dodenrijk ligt voor Hem open,
het verderf heeft geen bedekking.
7Hij spant het noorden uit over de baaierd,
Hij hangt de aarde op aan het niet.
8Hij bindt de wateren bijeen in zijn wolken,
zonder dat het wolkendek daaronder scheurt.
9Hij bedekt de aanblik van zijn troon
door daarover zijn wolken uit te spreiden.
10Hij trok een kring over het watervlak,
tot waar het licht aan de duisternis grenst;
11de zuilen des hemels wankelden
en stonden ontzet voor zijn dreigen.
12Hij stilde de zee door zijn kracht
en verpletterde Rahab door zijn beleid.
13Door zijn adem werd de hemel helder,
zijn hand doorboorde de snelle slang.
14Zie, dit zijn nog maar de uitlopers zijner wegen,
en slechts een fluisterend woord vernemen wij van Hem.
Wie zou dan de donder zijner kracht kunnen verstaan?
Nu geselecteerd:
Job 26: NBG51
Markering
Deel
Kopiëren
Wil je jouw markerkingen op al je apparaten opslaan? Meld je aan of log in
Deze vertaling wordt je aangeboden door het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap. Meld je aan voor de nieuwsbrief en ontdek meer over de vertalingen en de missie van het NBG.
Meer informatie over NBG-vertaling 1951Job 26
26
Jobs derde antwoord aan Bildad: Wie kan Gods grootheid verstaan?
1Maar Job antwoordde:
2Hoe goed hebt gij de onmachtige geholpen,
en de krachteloze arm gesteund!
3Wat hebt gij goede raad gegeven aan hem die wijsheid mist,
en welk een inzicht hebt gij overvloedig bekend gemaakt!
4Met wiens hulp hebt gij zulke woorden geuit,
en wiens geest ging van u uit?
5De schimmen krimpen ineen
onder de wateren, en hun bewoners.
6Het dodenrijk ligt voor Hem open,
het verderf heeft geen bedekking.
7Hij spant het noorden uit over de baaierd,
Hij hangt de aarde op aan het niet.
8Hij bindt de wateren bijeen in zijn wolken,
zonder dat het wolkendek daaronder scheurt.
9Hij bedekt de aanblik van zijn troon
door daarover zijn wolken uit te spreiden.
10Hij trok een kring over het watervlak,
tot waar het licht aan de duisternis grenst;
11de zuilen des hemels wankelden
en stonden ontzet voor zijn dreigen.
12Hij stilde de zee door zijn kracht
en verpletterde Rahab door zijn beleid.
13Door zijn adem werd de hemel helder,
zijn hand doorboorde de snelle slang.
14Zie, dit zijn nog maar de uitlopers zijner wegen,
en slechts een fluisterend woord vernemen wij van Hem.
Wie zou dan de donder zijner kracht kunnen verstaan?
Nu geselecteerd:
:
Markering
Deel
Kopiëren
Wil je jouw markerkingen op al je apparaten opslaan? Meld je aan of log in
Deze vertaling wordt je aangeboden door het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap. Meld je aan voor de nieuwsbrief en ontdek meer over de vertalingen en de missie van het NBG.
Meer informatie over NBG-vertaling 1951