De Psalmen 40:2-9

De Psalmen 40:2-9 NBG51

Vurig verwachtte ik de HERE; toen neigde Hij Zich tot mij en hoorde mijn hulpgeroep, Hij trok mij op uit de kuil van het verderf, uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast, Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God. Mogen velen het zien en vrezen, en op de HERE vertrouwen. Welzalig de man, die de HERE tot zijn vertrouwen heeft gesteld, die zich niet wendt tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwalen. Talrijk hebt Gij gemaakt, o HERE, mijn God, uw wonderen en uw gedachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken. Wilde ik ze vermelden en uitspreken, te talrijk zijn zij om te noemen. In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, – Gij hebt mij geopende oren gegeven –, brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.