De Psalmen 74:1-11

De Psalmen 74:1-11 NBG51

Waarom, o God, verstoot Gij voor altoos, brandt uw toorn tegen de schapen die Gij weidt? Gedenk uw gemeente, die Gij van ouds hebt verworven, die Gij verlost hebt als de stam van uw erfdeel, de berg Sion, waarop Gij uw woning hebt gevestigd. Richt uw schreden naar wat voorgoed in puin ligt; alles heeft de vijand in het heiligdom vernield. Uw tegenstanders brulden in uw vergaderplaats en hebben er hun tekenen als tekenen opgesteld; het had het aanzien, alsof iemand de bijl van omhoog op het kreupelhout deed neerkomen; toen sloegen zij het snijwerk daaraan altegader stuk met bijl en houweel; uw heiligdom staken zij in brand, zij ontwijdden tot de grond toe de woning van uw naam; zij zeiden bij zichzelf: Laten wij hen altegader verdrukken. Zij verbrandden alle godshuizen in den lande. Onze tekenen zien wij niet, geen profeet is er meer, niemand onder ons, die weet tot hoelang. Ja, hoelang nog zal de tegenstander honen, o God; zal de vijand uw naam voor altijd versmaden? Waarom houdt Gij uw hand, ja uw rechterhand, terug? Trek ze uit uw boezem, verdelg!