Genesis 4:3-16

Genesis 4:3-16 HTB

Na verloop van tijd brachten Kaïn en Abel beiden een offer aan de HERE. Kaïn een deel van zijn oogst, maar Abel bracht van het beste van zijn kudde, ook het vet. De HERE accepteerde het offer van Abel, maar dat van Kaïn niet. Kaïn voelde zich vernederd en werd boos. Zijn gezicht vertrok van woede. ‘Waarom ben je boos?’ vroeg de HERE hem. ‘Waarom trek je zoʼn kwaad gezicht? Je zou vrolijk kunnen kijken als je maar doet wat goed is. Maar als je weigert te gehoorzamen, moet je oppassen. Want de zonde ligt op de loer, klaar om je leven te vernietigen. Maar als je wilt, kun je hem overwinnen.’ Op een dag stelde Kaïn Abel voor de velden in te gaan. Toen ze daar samen liepen, viel Kaïn zijn broer aan en vermoordde hem. Maar kort daarna vroeg de HERE aan Kaïn: ‘Waar is Abel, je broer?’ ‘Hoe weet ik dat nu?’ antwoordde Kaïn ontwijkend. ‘Moet ik dan altijd op hem passen?’ Maar de HERE zei: ‘Wat heb je gedaan? Het bloed van je broer roept naar Mij vanaf de aarde! Daarom verban Ik je van de grond waarop het bloed van je broer heeft gevloeid. Hoe je ook zwoegt en ploetert, de aarde zal je nooit voldoende opleveren. Voortaan zul je een vluchteling zijn die van de ene naar de andere plaats zwerft.’ ‘Deze straf is zwaarder dan ik kan dragen!’ zei Kaïn. ‘U verjaagt mij van mijn grond en uit uw nabijheid. U maakt mij een dakloze zwerver en ieder die mij ziet, zal proberen mij te doden!’ Maar de HERE antwoordde: ‘Nee, want wie jou doodt, zal Ik zevenmaal zwaarder straffen dan Ik jou heb gedaan.’ En de HERE plaatste een merkteken op Kaïn als waarschuwing aan anderen dat ze hem niet mochten doden. Zo verliet Kaïn de HERE en vestigde zich in het land Nod, ten oosten van Eden.