1 Samuël 12:1-22
1 Samuël 12:1-22 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Toen zeide Samuël tot gans Israël: Ziet, ik heb naar ulieder stem gehoord in alles, wat gij mij gezegd hebt, en ik heb een koning over u gezet. En nu, ziet, daar trekt de koning voor uw aangezicht heen, en ik ben oud en grijs geworden, en ziet, mijn zonen zijn bij ulieden; en ik heb voor uw aangezichten gewandeld van mijn jeugd af tot dezen dag toe. Ziet, hier ben ik, betuigt tegen mij, voor den HEERE, en voor Zijn gezalfde, wiens os ik genomen heb, en wiens ezel ik genomen heb, en wien ik verongelijkt heb, wien ik onderdrukt heb, en van wiens hand ik een geschenk genomen heb, dat ik mijn ogen van hem zou verborgen hebben; zo zal ik het ulieden wedergeven. Toen zeiden zij: Gij hebt ons niet verongelijkt, en gij hebt ons niet onderdrukt, en gij hebt van niemands hand iets genomen. Toen zeide hij tot hen: De HEERE zij een Getuige tegen ulieden, en Zijn gezalfde zij te dezen dage getuige, dat gij in mijn hand niets gevonden hebt! En het volk zeide: Hij zij Getuige! Verder zeide Samuël tot het volk: Het is de HEERE, Die Mozes en Aäron gemaakt heeft, en Die uw vaders uit Egypteland opgebracht heeft. En nu, stelt u hier, dat ik met ulieden rechte, voor het aangezicht des HEEREN, over al de gerechtigheden des HEEREN, die Hij aan u en aan uw vaderen gedaan heeft. Nadat Jakob in Egypte gekomen was, zo riepen uw vaders tot den HEERE; en de HEERE zond Mozes en Aäron, en zij leidden uw vaders uit Egypte, en deden hen aan deze plaats wonen. Maar zij vergaten den HEERE, hun God; zo verkocht Hij hen in de hand van Sisera, den krijgsoverste, te Hazor, en in de hand der Filistijnen, en in de hand van den koning der Moabieten, die tegen hen streden. En zij riepen tot den HEERE, en zeiden: Wij hebben gezondigd, dewijl wij den HEERE verlaten, en de Baäls en Astharoths gediend hebben; en nu, ruk ons uit de hand onzer vijanden, en wij zullen U dienen. En de HEERE zond Jerubbaäl, en Bedan, en Jeftha, en Samuël, en Hij rukte u uit de hand uwer vijanden rondom, alzo dat gij zeker woondet. Als gij nu zaagt, dat Nahas, de koning van de kinderen Ammons, tegen u kwam, zo zeidet gij tot mij: Neen, maar een koning zal over ons regeren; zo toch de HEERE, uw God, uw Koning was. En nu, ziet daar den koning, dien gij verkoren hebt, dien gij begeerd hebt; en ziet, de HEERE heeft een koning over ulieden gezet. Zo gij den HEERE zult vrezen, en Hem dienen, en naar Zijn stem horen, en den mond des HEEREN niet wederspannig zijt, zo zult gijlieden, zowel gij als de koning, die over u regeren zal, achter den HEERE, uw God, zijn. Doch zo gij naar de stem des HEEREN niet zult horen, maar den mond des HEEREN wederspannig zijn, zo zal de hand des HEEREN, tegen u zijn, als tegen uw vaders. Ook stelt u nu hier, en ziet die grote zaak, die de HEERE voor uw ogen doen zal. Is het niet vandaag de tarweoogst? Ik zal tot den HEERE roepen, en Hij zal donder en regen geven; zo weet dan, en ziet, dat uw kwaad groot is, dat gij voor de ogen des HEEREN gedaan hebt, dat gij een koning voor u begeerd hebt. Toen Samuël den HEERE aanriep, zo gaf de HEERE donder en regen te dien dage; daarom vreesde al het volk zeer den HEERE en Samuël. En al het volk zeide tot Samuël: Bid voor uw knechten den HEERE, uw God, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij dit kwaad daartoe gedaan, dat wij voor ons een koning begeerd hebben. Toen zeide Samuël tot het volk: Vreest niet, gij hebt al dit kwaad gedaan; doch wijkt niet van achter den HEERE af, maar dient den HEERE met uw ganse hart. En wijkt niet af; want gij zoudt de ijdelheden navolgen, die niet bevorderlijk zijn, noch verlossen, want zij zijn ijdelheden. Want de HEERE zal Zijn volk niet verlaten, om Zijns groten Naams wil, dewijl het den HEERE beliefd heeft, ulieden Zich tot een volk te maken.
1 Samuël 12:1-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Samuël nu zeide tot geheel Israël: Zie, ik heb naar u geluisterd in al wat gij tot mij gezegd hebt, en heb een koning over u aangesteld. Nu dan, zie, de koning gaat u voor; ik echter ben oud en grijs geworden, en zie, mijn zonen zijn bij u; van mijn jeugd af tot op deze dag ben ik u voorgegaan. Hier ben ik. Getuigt tegen mij in tegenwoordigheid des HEREN en in tegenwoordigheid van zijn gezalfde: wiens rund heb ik genomen? Wiens ezel heb ik genomen? Wie heb ik verdrukt? Wie heb ik verongelijkt? Uit wiens hand heb ik een geschenk aangenomen en heb daarom mijn ogen toegedaan? Dan zal ik het u teruggeven. En zij zeiden: Gij hebt ons niet verdrukt en gij hebt ons niet verongelijkt en gij hebt uit niemands hand iets aangenomen. Toen zeide hij tot hen: De HERE is getuige tegenover u, en zijn gezalfde is op deze dag getuige, dat gij bij mij niets gevonden hebt. Zij zeiden: Hij is getuige. En Samuël zeide tot het volk: De HERE is het, die Mozes en Aäron heeft doen optreden en die uw vaderen uit het land Egypte heeft geleid. Nu dan, stelt u op, opdat ik als richter u, voor het aangezicht des HEREN, voorhoude alle rechtvaardige daden die de HERE voor u en uw vaderen gedaan heeft. Toen Jakob in Egypte gekomen was en uw vaderen tot de HERE riepen, zond de HERE Mozes en Aäron, die uw vaderen uit Egypte leidden, en hen hier deden wonen. Maar zij vergaten de HERE, hun God, en Hij gaf hen over in de macht van Sisera, de legeroverste van Hasor, en in die van de Filistijnen en de koning van Moab; die streden tegen hen. Zij riepen tot de HERE en zeiden: Wij hebben gezondigd, want wij hebben de HERE verlaten en de Baäls en Astartes gediend; nu dan, red ons toch uit de macht onzer vijanden, dan zullen wij U dienen. Daarop zond de HERE Jerubbaäl, Barak, Jefta en Samuël, en redde u uit de macht der vijanden die u omringden, zodat gij veilig woondet. Toen gij echter zaagt, dat Nachas, de koning der Ammonieten, tegen u optrok, zeidet gij tot mij: Neen, een koning zal over ons regeren – terwijl toch de HERE, uw God, uw koning is. Nu dan, ziedaar de koning, die gij verkoren hebt, die gij begeerd hebt; zie, de HERE heeft een koning over u aangesteld. Als gij maar de HERE vreest, Hem dient, naar Hem luistert en tegen het bevel des HEREN niet weerspannig zijt, en zowel gij als de koning die over u regeren zal, de HERE, uw God, volgt! Doch, indien gij naar de HERE niet luistert en tegen het bevel des HEREN weerspannig zijt, dan zal de hand des HEREN tegen u zijn zoals ook tegen uw vaderen. Blijft nu nog staan en ziet dit geweldige dat de HERE voor uw ogen doen zal. Is het nu niet de tijd van de tarweoogst? Ik zal tot de HERE roepen, dat Hij donderslagen en regen geve. Weet dan en ziet, dat het kwaad groot is, dat gij in de ogen des HEREN gedaan hebt door voor u een koning te vragen. Toen riep Samuël tot de HERE, en de HERE gaf op die dag donderslagen en regen, zodat het gehele volk zeer bevreesd werd voor de HERE en voor Samuël, en het gehele volk zeide tot Samuël: Bid voor uw knechten tot de HERE, uw God, opdat wij niet sterven, want aan al onze zonden hebben wij nog kwaad toegevoegd door voor ons een koning te vragen. En Samuël zeide tot het volk: Vreest niet; wel hebt gij al dit kwaad bedreven, maar wijkt niet langer van de HERE af, dient de HERE met uw ganse hart. Gij zult niet afwijken achter de ijdelheden, die baten noch redden kunnen; slechts ijdelheid zijn zij. Want de HERE zal zijn volk niet verstoten, om der wille van zijn grote naam. De HERE heeft immers verkozen u tot zijn volk te maken.
1 Samuël 12:1-22 Het Boek (HTB)
Samuël sprak opnieuw alle aanwezigen toe en zei: ‘Kijk, ik heb gedaan wat u vroeg. Ik heb u een koning gegeven die u zal regeren. Mijn eigen zonen dienen u, maar ik sta hier als een grijze, oude man, die sinds zijn jeugd in dienst van het volk heeft gestaan. Vertel mij nu eerlijk, nu ik hier voor de HERE en zijn gezalfde koning sta: heb ik ooit iemands os of ezel gestolen? Heb ik u ooit bedrogen? Heb ik u ooit onderdrukt? Ben ik weleens corrupt geweest? Vertel het mij, dan zal ik rechtzetten wat ik verkeerd heb gedaan.’ ‘Nee,’ gaven zij hem als antwoord, ‘u hebt ons nooit onderdrukt of bedrogen en u hebt nog nooit ook maar iets aangenomen.’ ‘De HERE en zijn gezalfde koning zijn mijn getuigen,’ verklaarde Samuël daarop, ‘dat u mij er nooit van kunt beschuldigen u te hebben beroofd.’ ‘Ja, Hij is onze getuige,’ bevestigden zij. ‘De HERE wees Mozes en Aäron aan,’ vervolgde Samuël. ‘Hij leidde onze voorouders uit het land Egypte. Blijf nu eerbiedig staan voor de HERE terwijl ik u herinner aan alle goede dingen die Hij voor u en uw voorouders heeft gedaan. Lang nadat Jakob naar Egypte was gegaan, riepen de Israëlieten die in Egypte woonden naar de HERE. Hij stuurde Mozes en Aäron om uw voorouders naar dit land te brengen. Maar zij vergaten de HERE, hun God, al snel. Daarom liet Hij hen verliezen van Sisera, de bevelhebber van het leger van de stad Hazor, van de Filistijnen en van de koning van Moab. Toen riepen zij weer naar de HERE en gaven toe dat zij hadden gezondigd door zich van Hem af te keren en Baäl en Astarte te aanbidden. En zij smeekten: “Wij zullen U aanbidden als U ons wilt bevrijden uit de macht van onze vijanden.” Daarop stuurde de HERE Gideon, Barak, Jefta en Samuël om hen te redden en vanaf dat moment leefde u in rust en vrede. Maar toen u bang werd voor koning Nachas van Ammon, kwam u bij mij en zei dat u een koning wilde om over u te regeren. En dat terwijl de HERE, uw God, altijd uw Koning was geweest. Maar goed dan, hier is de koning naar wie u hebt verlangd. Bekijk hem maar eens goed. De HERE heeft uw verzoek ingewilligd en hem als koning over u aangesteld. Heb vanaf nu ontzag voor de HERE en aanbid alleen Hem. Luister naar zijn geboden en kom niet tegen Hem in opstand. Als u en uw koning dit doen, dient u de HERE, uw God, zoals het hoort. Maar als u toch in opstand komt tegen de geboden van de HERE en weigert naar Hem te luisteren, zal zijn hand net zo zwaar op u drukken als op uw voorouders. Let nu maar eens op wat voor machtige wonderen de HERE doet. U weet allemaal dat het in deze tijd van het jaar, tijdens de tarweoogst, niet regent, ik zal tot de HERE bidden of Hij het vandaag wil laten regenen en onweren. Dan zult u begrijpen hoe groot in feite uw goddeloosheid is geweest door om een koning te vragen!’ Samuël riep naar de HERE en de HERE liet het regenen en onweren, het hele volk kreeg diep ontzag voor de HERE en voor Samuël. ‘Bid toch tot de HERE uw God, voor ons, uw knechten, anders zullen wij sterven!’ riepen zij Samuël toe. ‘Nu hebben wij naast al onze andere zonden opnieuw gezondigd door ook nog om een koning te vragen.’ ‘Wees niet bang,’ antwoordde Samuël. ‘U hebt inderdaad gezondigd, maar zorg er in het vervolg voor dat u de HERE met heel uw hart dient en dat u Hem op geen enkele manier links laat liggen. Afgoden kunnen u niet helpen, omdat ze niets voorstellen. De HERE zal zijn uitverkoren volk niet in de steek laten, want dan zou Hij zijn grote naam te kort doen. Hij maakte u immers tot zijn eigen volk, omdat Hij dat zo wilde!
1 Samuël 12:1-22 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toen zei Samuel tegen heel Israël: Zie, ik heb naar uw stem geluisterd in alles wat u mij gezegd hebt, en ik heb een koning over u aangesteld. En nu, zie, de koning gaat u voor; ík ben oud en grijs geworden, en mijn zonen, zie, zij zijn onder u. Ik ben u van mijn jeugd af tot op deze dag voorgegaan. Zie, hier ben ik, leg getuigenis tegen mij af in de tegenwoordigheid van de HEERE en in de tegenwoordigheid van Zijn gezalfde: van wie heb ik een rund afgenomen, van wie heb ik een ezel afgenomen, wie heb ik onderdrukt, wie heb ik mishandeld, uit wiens hand heb ik zwijggeld aangenomen om mijn ogen voor hem te sluiten? Dan zal ik het u teruggeven. Toen zeiden zij: U hebt ons niet onderdrukt, u hebt ons niet mishandeld en u hebt uit niemands hand iets genomen. Toen zei hij tegen hen: De HEERE is getuige tegen u, en Zijn gezalfde is op deze dag getuige, dat u bij mij niets gevonden hebt. En het volk zei: Hij is getuige. Verder zei Samuel tegen het volk: Het is de HEERE Die Mozes en Aäron voortgebracht heeft en Die uw vaderen uit Egypte heeft laten wegtrekken. Welnu, stel u hier op, dan zal ik als richter voor het aangezicht van de HEERE al de rechtvaardige daden van de HEERE bij u aan de orde stellen, die Hij bij u en bij uw vaderen verricht heeft. Nadat Jakob in Egypte gekomen was, riepen uw vaderen tot de HEERE. Toen zond de HEERE Mozes en Aäron. Zij leidden uw vaderen uit Egypte en lieten hen in deze plaats wonen. Maar zij vergaten de HEERE, hun God. Toen leverde Hij hen over in de hand van Sisera, de bevelhebber van het leger in Hazor, in de hand van de Filistijnen en in de hand van de koning van Moab, die tegen hen streden. Zij riepen tot de HEERE en zeiden: Wij hebben gezondigd, omdat wij de HEERE verlaten en de Baäls en Astartes gediend hebben. Nu dan, red ons uit de hand van onze vijanden; dan zullen wij U dienen. Toen zond de HEERE Jerubbaäl, Bedan, Jefta en Samuel; en Hij redde u uit de hand van uw vijanden rondom u, zodat u veilig woonde. Toen u zag dat Nahas, de koning van de Ammonieten, op u afkwam, zei u tegen mij: Nee, maar een koning moet over ons regeren – terwijl toch de HEERE, uw God, uw Koning is. Welnu, zie hier de koning die u gekozen hebt, die u verlangd hebt. Zie, de HEERE heeft een koning over u aangesteld. Als u dan maar de HEERE vreest, Hem dient, naar Zijn stem luistert en het bevel van de HEERE niet ongehoorzaam bent! Dan zal zowel u als de koning die over u regeren zal, veilig zijn, achter de HEERE uw God. Maar wanneer u niet naar de stem van de HEERE luistert, en het bevel van de HEERE ongehoorzaam bent, dan zal de hand van de HEERE tegen u zijn, zoals tegen uw vaderen. Blijf dan nu staan, en zie het indrukwekkende dat de HEERE voor uw ogen zal doen. Is het vandaag niet de tijd van de tarweoogst? Ik zal tot de HEERE roepen, en Hij zal donder en regen geven. Besef dan en zie, dat uw kwaad, dat u voor de ogen van de HEERE gedaan hebt, groot is, omdat u een koning voor u verlangd hebt. Toen Samuel de HEERE aanriep, gaf de HEERE donder en regen op die dag. Daarom werd heel het volk zeer bevreesd voor de HEERE en voor Samuel. En heel het volk zei tegen Samuel: Bid voor uw dienaren tot de HEERE, uw God, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij ook nog dit kwaad gedaan dat wij een koning voor ons verlangd hebben. Toen zei Samuel tegen het volk: Wees niet bevreesd, u hebt al dit kwaad wel gedaan, maar wijk niet langer van achter de HEERE af, en dien de HEERE met uw hele hart. Wijk niet af door de nietige afgoden na te volgen, die niet van nut zijn en niet kunnen redden, want zij zijn nietigheden. Want de HEERE zal Zijn volk niet verlaten, omwille van Zijn grote Naam, omdat het de HEERE behaagd heeft u voor Hem tot een volk te maken.
1 Samuël 12:1-22 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen zei Samuel tegen heel Israël: "Ik heb gedaan wat jullie mij hadden gevraagd. Ik heb jullie een koning gegeven. Vanaf nu gaat de koning jullie leiden. Maar ik ben oud en grijs geworden. Mijn zonen zijn bij jullie. Ik heb jullie vanaf mijn jeugd tot nu toe geleid. Hier ben ik. Zeg mij nu, hier bij de Heer en bij de man die Hij tot koning heeft gezalfd: heb ik ooit iemand zijn koe afgenomen? Heb ik ooit iemand zijn ezel afgepakt? Heb ik ooit iemand slecht behandeld? Heb ik me ooit laten omkopen om oneerlijk recht te spreken? Als ik een van deze dingen ooit heb gedaan, dan wil ik dat nu in orde maken." Ze antwoordden hem: "U heeft ons nooit slecht behandeld, u bent nooit onrechtvaardig geweest en u heeft u nooit laten omkopen." Toen zei Samuel: "De Heer en de koning zijn er dus nu getuige van dat ik niemand iets schuldig ben." Ze antwoordden: "De Heer is getuige." Samuel zei tegen het volk: "De Heer Zelf heeft Mozes en Aäron aangewezen om jullie uit Egypte te bevrijden. Zo heeft de Heer jullie gered. Ga nu allemaal staan. Ik wil jullie vertellen welke goede dingen de Heer allemaal voor jullie en voor jullie voorouders heeft gedaan. Jakob was in Egypte gaan wonen. Later begonnen jullie voorouders de Heer om hulp te roepen. Toen stuurde Hij Mozes en Aäron. Zij bevrijdden jullie voorouders uit Egypte. Zij brachten hen hierheen, zodat ze hier konden gaan wonen. Maar jullie voorouders vergaten hun Heer God. Daarom gaf God hen in de macht van Sisera, de legeraanvoerder van Hazor. Ook gaf Hij hen in de macht van de Filistijnen en van de koning van Moab. Die streden tegen hen. Toen riepen ze de Heer om hulp en zeiden: 'We hebben verkeerd gedaan. We hebben U verlaten en zijn andere goden gaan aanbidden. Red ons nu alstublieft uit de macht van onze vijanden. We zullen U weer dienen.' Toen stuurde de Heer Gideon, Barak, Jefta en Samuel. Hij redde jullie uit de macht van de vijanden om jullie heen. Daardoor konden jullie veilig wonen. Maar toen jullie zagen dat koning Nahas van de Ammonieten jullie ging aanvallen, zeiden jullie tegen mij: 'We willen een koning.' Terwijl jullie Heer God toch jullie Koning is. Wel, hier staat nu de koning die jullie wilden hebben. De Heer heeft jullie een koning gegeven. Denk erom dat jullie en de koning wel diep ontzag voor de Heer blijven hebben. Jullie moeten Hem blijven dienen en Hem gehoorzamen! Jullie en de koning moeten wel jullie Heer God blijven volgen! Dan zal Hij jullie beschermen. Maar als jullie Hem niet meer gehoorzamen, zal de Heer tegen jullie zijn, zoals ook Hij ook tegen jullie voorouders was. Blijf nog even staan en zie het geweldige wonder dat de Heer nu zal doen. Het is nu de tijd van de tarweoogst. Ik zal de Heer om onweer en regen vragen. Besef dat jullie iets heel vreselijk hebben gedaan door aan de Heer om een koning te vragen!" Toen bad Samuel tot de Heer en de Heer liet het die dag onweren en regenen. Het hele volk werd bang voor de Heer en voor Samuel. En ze zeiden tegen Samuel: "Bid alstublieft voor ons tot uw Heer God, zodat wij niet zullen sterven. We hebben toch al zoveel verkeerde dingen gedaan, en nu hebben we het nog erger gemaakt door om een koning te vragen." Samuel zei tegen het volk: "Wees niet bang. Jullie hebben inderdaad verkeerd gedaan. Maar wees dan nu niet langer ongehoorzaam aan de Heer. Dien Hem met je hele hart. Aanbid geen afgoden meer. Die kunnen niets voor jullie doen en kunnen jullie niet redden. Het zijn nutteloze beelden. Maar de Heer zal zijn volk niet verlaten, vanwege zijn eigen eer. Hij had immers besloten dat jullie zijn eigen volk zouden zijn.