1 Samuël 17:1-11
1 Samuël 17:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
De Filistijnen nu verzamelden hun leger tot de strijd en trokken zich samen te Soko, dat tot Juda behoort. Zij legerden zich te Efes-Dammim tussen Soko en Azeka. Saul en de mannen van Israël verzamelden zich ook en legerden zich in het Terebintendal; en zij stelden zich op in slagorde tegenover de Filistijnen. En de Filistijnen stonden aan de ene zijde op een berghelling, en Israël aan de andere zijde op een berghelling, met het dal tussen hen in. Toen trad een kampvechter uit het leger der Filistijnen naar voren. Hij heette Goliat, uit Gat. Hij was zes el en een span lang. Een koperen helm had hij op zijn hoofd, en hij was bekleed met een geschubd pantser; het gewicht van dit pantser was vijfduizend sikkels koper. Aan zijn benen had hij koperen scheenplaten en op zijn schouder droeg hij een koperen werpspies. De schacht van zijn lans was als een weversboom, en de punt van zijn lans was van zeshonderd sikkels ijzer. En een schilddrager ging voor hem uit. Hij stond daar en riep de slagorden van Israël toe: Waarom trekt gij uit om u in slagorde te scharen? Ben ik geen Filistijn, en zijt gij geen knechten van Saul? Kiest u een man, en laat hij naar mij toe komen. Indien hij met mij vermag te strijden en mij verslaat, dan zullen wij u tot knechten zijn; maar indien ik hem overwin en versla, dan zult gij ons tot knechten zijn en ons dienen. Ook zeide de Filistijn: Ik tart heden de slagorden van Israël: geeft mij een man, dat wij samen strijden. Toen Saul en geheel Israël deze woorden van de Filistijn hoorden, werden zij verschrikt en vreesden zeer.
1 Samuël 17:1-11 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Op een keer trokken de Filistijnen met hun leger naar Socho in het gebied van de stam van Juda. Ze zetten hun kamp op bij Efes-Dammim tussen Socho en Azeka. Saul trok met zijn leger naar het Eikendal. Daar zette hij zijn kamp op. Hij stelde zijn leger tegenover de Filistijnen op. De Filistijnen stonden op de berghelling aan de ene kant van het dal, de Israëlieten op de berghelling aan de andere kant van het dal. Uit het leger van de Filistijnen kwam een kampvechter naar voren: Goliat uit Gat. Hij was 6 el en een span [ (bijna 3 meter) ] lang. Hij had een koperen helm op zijn hoofd en een geschubd pantser aan. Dat pantser woog wel 5000 sikkels koper [ (55 kilo) ]. Aan zijn benen had hij koperen beenbeschermers en op zijn rug een schouderpantser. Hij had een speer die zo lang en zo dik was als de boom van een weefgetouw. De speerpunt was van 600 sikkels ijzer [ (6,5 kilo) ] gemaakt. Een schildknaap liep voor hem uit met Goliats schild. Goliat stond daar en riep naar het leger van Israël: "Waarom zijn jullie met je hele leger gekomen? Ik ben een Filistijn en jullie zijn dienaren van Saul! Kies een man uit die met mij wil vechten! Als hij mij verslaat, zullen wij jullie dienen. Maar als ik win, zullen jullie ons dienen. Ik daag jullie uit: kies iemand uit die met mij vecht!" Saul en heel Israël werden erg bang toen ze dit hoorden.
1 Samuël 17:1-11 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En de Filistijnen verzamelden hun heir ten strijde, en verzamelden zich te Socho, dat in Juda is; en zij legerden zich tussen Socho en tussen Azeka, aan het einde van Dammim. Doch Saul en de mannen van Israël verzamelden zich, en legerden zich in het eikendal; en stelden de slagorde tegen de Filistijnen aan. De Filistijnen nu stonden aan een berg aan gene, en de Israëlieten stonden aan een berg aan deze zijde; en de vallei was tussen hen. Toen ging er een kampvechter uit, uit het leger der Filistijnen; zijn naam was Goliath, van Gath; zijn hoogte was zes ellen en een span. En hij had een koperen helm op zijn hoofd, en hij had een schubachtig pantsier aan; en het gewicht van het pantsier was vijf duizend sikkelen kopers; En een koperen scheenharnas boven zijn voeten, en een koperen schild tussen zijn schouders; En de schacht zijner spies was als een weversboom, en het lemmer zijner spies was van zeshonderd sikkelen ijzers; en de schilddrager ging voor zijn aangezicht. Deze nu stond, en riep tot de slagorden van Israël, en zeide tot hen: Waarom zoudt gijlieden uittrekken, om de slagorde te stellen? Ben ik niet een Filistijn, en gijlieden knechten van Saul? Kiest een man onder u, die tot mij afkome. Indien hij tegen mij strijden en mij verslaan kan, zo zullen wij ulieden tot knechten zijn; maar indien ik hem overwin en hem sla, zo zult gij ons tot knechten zijn, en ons dienen. Verder zeide de Filistijn: Ik heb heden de slagorden van Israël gehoond, zeggende: Geeft mij een man, dat wij te zamen strijden! Toen Saul en het ganse Israël deze woorden van den Filistijn hoorden, zo ontzetten zij zich, en vreesden zeer.
1 Samuël 17:1-11 Herziene Statenvertaling (HSV)
De Filistijnen verzamelden hun legers ten strijde en verzamelden zich in Socho, dat Juda toebehoort; zij sloegen hun kamp op tussen Socho en Azeka, in Efes-Dammim. Maar Saul en de mannen van Israël verzamelden zich en sloegen hun kamp op in het Eikendal. Vervolgens stelden zij zich tegenover de Filistijnen op voor de strijd. De Filistijnen stonden op een berg aan de overzijde en de Israëlieten stonden op een berg aan deze zijde, en de vallei lag tussen hen in. Toen kwam er een kampvechter tevoorschijn uit het leger van de Filistijnen. Zijn naam was Goliath, uit Gath; zijn lengte was zes el en een span. Hij had een bronzen helm op zijn hoofd, een geschubd harnas aan – het gewicht van het harnas was vijfduizend sikkel brons – hij droeg een bronzen scheenplaat boven zijn voeten en een bronzen werpspies op zijn schouders. De schacht van zijn speer was als een weversboom, en de punt van zijn speer was van zeshonderd sikkel ijzer; en de schilddrager ging voor hem uit. Hij stond daar en riep de gelederen van Israël toe; hij zei tegen hen: Waarom zou u uittrekken om u op te stellen voor de strijd? Ben ik niet een Filistijn en bent u geen dienaren van Saul? Kiest u een man uit die naar mij toe komt. Als hij met mij vecht en mij kan verslaan, zullen wij u tot slaven zijn, maar als ik hem overwin en hem versla, zult u ons tot slaven zijn en ons dienen. Verder zei de Filistijn: Heden hoon ik de gelederen van Israël: Geef mij een man om samen te vechten! Toen Saul en heel Israël deze woorden van de Filistijn hoorden, waren zij ontsteld en werden zeer bevreesd.
1 Samuël 17:1-11 Het Boek (HTB)
De Filistijnen trokken hun legers samen en sloegen hun kamp op tussen Socho in Juda en Azeka in Efes-Dammim. Daarop mobiliseerde Saul zijn leger bij het Terebintendal. Het dal lag tussen beide kampen in, zodat de Filistijnen en de Israëlieten elkaar konden zien. Op een dag kwam Goliath, een kampvechter uit Gath, uit het Filistijnse kamp gelopen tot hij binnen gehoorsafstand van de Israëlitische troepen was. Hij was een reusachtige man met een lengte van bijna drie meter! Hij droeg een koperen helm, een koperen borstpantser van vijfenvijftig kilo en koperen beenkappen. Ook had hij een koperen speer van enige centimeters dik bij zich. De speerpunt was van ijzer en woog meer dan zes kilo. Voor hem uit liep zijn wapenknecht met een reusachtig schild. Hij bleef staan en schreeuwde naar de Israëlieten: ‘Zouden jullie wel optrekken en vechten? Ik vertegenwoordig de Filistijnen, kiezen jullie uit de mannen van Saul ook een vertegenwoordiger, dan zullen wij dit in een man-tegen-man gevecht uitvechten! Als jullie man erin slaagt mij te doden, zullen wij jullie slaven worden! Maar als ik hem dood, moeten jullie onze slaven worden! Ik daag de legers van Israël uit! Stuur mij een man die tegen mij wil vechten!’ Toen Saul en zijn mannen dit hoorden, raakten zij ontmoedigd en werden bang.