2 Koningen 17:7-18

2 Koningen 17:7-18 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Want het was geschied, dat de kinderen Israëls gezondigd hadden tegen den HEERE, hun God, Die hen uit Egypteland opgebracht had, van onder de hand van Farao, den koning van Egypte; en hadden andere goden gevreesd; En hadden gewandeld in de inzettingen der heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls verdreven had, en der koningen van Israël, die ze gemaakt hadden. En de kinderen Israëls hadden de zaken, die niet recht zijn, tegen den HEERE, hun God, bemanteld; en hadden zich hoogten gebouwd in al hun steden, van den wachttoren af tot de vaste steden toe. En zij hadden zich staande beelden opgericht en bossen, op allen hogen heuvel en onder alle groen geboomte. En zij hadden daar gerookt op alle hoogten, gelijk de heidenen, die de HEERE van hun aangezichten weggevoerd had; en zij hadden kwade dingen gedaan, om den HEERE tot toorn te verwekken. En zij hadden de drekgoden gediend, waarvan de HEERE tot hen gezegd had: Gij zult deze zaak niet doen. Als nu de HEERE tegen Israël en tegen Juda, door den dienst van alle profeten, van alle zieners, betuigd had, zeggende: Bekeert u van uw boze wegen en houdt Mijn geboden, en Mijn inzettingen, naar al de wet, die Ik uw vaderen geboden heb, en die Ik tot u door de hand van Mijn knechten, de profeten, gezonden heb; Zo hoorden zij niet, maar zij verhardden hun nek, gelijk de nek hunner vaderen geweest was, die aan den HEERE, hun God, niet geloofd hadden. Daartoe verwierpen zij Zijn inzettingen, en Zijn verbond, dat Hij met hun vaderen gemaakt had, en Zijn getuigenissen, die Hij tegen hen betuigd had, en wandelden de ijdelheid na, dat zij ijdel werden, en achter de heidenen, die rondom hen waren, van dewelke de HEERE hun geboden had, dat zij niet zouden doen gelijk die. Ja, zij verlieten al de geboden des HEEREN, huns Gods, en maakten zich gegoten beelden, twee kalveren; en maakten bossen, en bogen zich voor alle heir des hemels, en dienden Baäl. Ook deden zij hun zonen en hun dochteren door het vuur gaan, en gebruikten waarzeggerijen, en gaven op vogelgeschrei acht, en verkochten zich, om te doen dat kwaad was in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. Daarom vertoornde zich de HEERE zeer over Israël, dat Hij hen wegdeed van Zijn aangezicht; er bleef niets over, behalve de stam van Juda alleen.

2 Koningen 17:7-18 Herziene Statenvertaling (HSV)

Dit gebeurde omdat de Israëlieten gezondigd hadden tegen de HEERE, hun God, Die hen uit het land Egypte geleid had, onder de hand van de farao vandaan, de koning van Egypte. Zij hadden andere goden vereerd, en hadden gewandeld overeenkomstig de verordeningen van de heidenvolken die de HEERE van voor de ogen van de Israëlieten verdreven had; de koningen van Israël hadden die uitgevaardigd. De Israëlieten hadden dingen bedacht die niet juist zijn tegenover de HEERE, hun God; zij hadden in al hun steden offerhoogten voor zich gebouwd, van de wachttoren af tot de versterkte steden toe. Zij hadden gewijde stenen en gewijde palen voor zich opgericht, op elke hoge heuvel en onder elke bladerrijke boom. Zij hadden daar, op alle offerhoogten, reukoffers gebracht, zoals de heidenvolken die de HEERE had weggevoerd, van vóór hun ogen. Zij hadden slechte dingen gedaan om de HEERE tot toorn te verwekken. Zij hadden de stinkgoden gediend, waarvan de HEERE tegen hen gezegd had: U mag dit niet doen. Toen de HEERE Israël en Juda door de dienst van alle profeten, van alle zieners, gewaarschuwd had: Bekeer u van uw slechte wegen en neem Mijn geboden en Mijn verordeningen in acht, overeenkomstig heel de wet die Ik uw vaderen geboden heb, en die Ik tot u gezonden heb door de dienst van Mijn dienaren, de profeten – toen luisterden zij niet, maar zij waren halsstarrig, zo halsstarrig als hun vaderen, die niet in de HEERE, hun God, geloofd hadden. Ook verwierpen zij Zijn verordeningen en Zijn verbond, dat Hij met hun vaderen gesloten had, en Zijn getuigenissen, waarmee Hij hen gewaarschuwd had. Zij gingen de nietige afgoden achterna, zodat zij zelf nietig werden. Ze gingen de heidenvolken achterna die rondom hen woonden, terwijl de HEERE hun geboden had niet te doen als zij. Ja, zij verlieten al de geboden van de HEERE, hun God, en maakten gegoten beelden voor zich: twee kalveren. Ze maakten gewijde palen, bogen zich voor heel het leger aan de hemel neer en dienden de Baäl. Ook deden zij hun zonen en dochters door het vuur gaan, pleegden waarzeggerijen en deden aan wichelarij, en verkochten zich om te doen wat slecht was in de ogen van de HEERE en Hem tot toorn te verwekken. De HEERE was zeer toornig op Israël, zodat Hij hen wegdeed van Zijn aangezicht. Er bleef niets over dan alleen de stam van Juda.

2 Koningen 17:7-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Dit nu is geschied, omdat de Israëlieten gezondigd hadden tegen de HERE, hun God, die hen uit het land Egypte geleid had, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, en omdat zij andere goden hadden vereerd en gewandeld hadden naar de inzettingen der volken die de HERE voor het aangezicht van Israël verdreven had en naar die, welke de koningen van Israël hadden ingesteld. De Israëlieten hadden bedacht wat tegenover de HERE, hun God, niet recht was: zij hadden zich offerhoogten gebouwd in al hun steden, van de wachttoren af tot de versterkte stad toe; en zij hadden zich gewijde stenen opgericht en gewijde palen op elke hoge heuvel en onder elke groene boom. Daar, op alle hoogten, hadden zij offers gebracht, evenals de volken die de HERE voor hun aangezicht had weggevoerd; zij hadden slechte dingen gedaan en daardoor de HERE gekrenkt; zij hadden afgodendienst bedreven, waarvan de HERE tot hen gezegd had: Zo iets zult gij niet doen. De HERE had Israël en Juda gewaarschuwd door alle profeten, alle zieners: Bekeert u van uw boze wegen en onderhoudt mijn geboden en inzettingen, volgens de gehele wet die Ik uw vaderen heb geboden, en door mijn knechten, de profeten, u heb doen overbrengen. Maar zij hadden niet geluisterd doch zich even hardnekkig betoond als hun vaderen, die niet vertrouwd hadden op de HERE, hun God. Zij hadden zijn inzettingen veracht en zijn verbond, dat Hij met hun vaderen gesloten had, alsook zijn vermaningen, die Hij tot hen gericht had; zij hadden achter de ijdelheden aan gelopen, zodat zij tot ijdelheid werden, en achter de volken aan, die rondom hen woonden, ofschoon de HERE hun geboden had niet te doen zoals deze. Zij hadden al de geboden van de HERE, hun God, verlaten en zich gegoten beelden gemaakt, twee kalveren; ook hadden zij gewijde palen gemaakt, en zich neergebogen voor het gehele heer des hemels en de Baäl gediend. Voorts hadden zij hun zonen en dochters door het vuur doen gaan, waarzeggerij en wichelarij gepleegd en zich verkocht om te doen wat kwaad is in de ogen des HEREN en Hem daardoor te krenken. Daarom was de HERE zeer vertoornd geworden op Israël en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda.

2 Koningen 17:7-18 Het Boek (HTB)

Deze ramp kwam over het volk Israël als gevolg van de afgodendienst die de Israëlieten beoefenden. Zij zondigden op die manier immers tegen de HERE, hun God, die hen had gered uit de slavernij van de farao in Egypte. Zij hadden de goddeloze gewoonten overgenomen van de volken die de HERE voor hen had verjaagd. De Israëlieten zondigden tegen de HERE, hun God, door zijn Woord te verdraaien en door in het hele land altaren te bouwen voor afgoden. Zij hadden heilige stenen en afgodsbeelden op elke heuvel en onder elke groene boom neergezet. Bovendien verbrandden zij reukwerk voor de goden van dezelfde volken die de HERE uit het land had verjaagd toen de Israëlieten er binnenkwamen. De Israëlieten hadden vele goddeloze dingen gedaan en daarom was de HERE beledigd en was zijn toorn opgewekt. Ja, zij aanbaden afgoden, ondanks de duidelijke en herhaalde waarschuwingen van de HERE. Steeds weer had de HERE profeten gestuurd om zowel Israël als Juda te waarschuwen dat zij zich moesten bekeren van hun zonden. Hij had hun gezegd dat zij de geboden die Hij hun voorouders had gegeven en door deze profeten in herinnering had gebracht, moesten gehoorzamen. Maar Israël wilde niet luisteren. De Israëlieten waren net zo koppig als hun voorouders die weigerden op de HERE, hun God, te vertrouwen. Zij wezen zijn wetten en het verbond dat Hij met hun voorouders had gemaakt, af en haalden hun schouders op over zijn waarschuwingen. Zo vereerden zij heidense afgoden, hoewel de HERE hun toch nadrukkelijk had verboden dat te doen. Zij hielden zich niet aan de geboden van de HERE, hun God, en maakten twee kalveren van gegoten goud. Zij maakten heilige pilaren en vereerden Baäl en alle hemelmachten. Zij verbrandden zelfs hun eigen kinderen op de altaren van Moloch, vroegen waarzeggers om raad, gebruikten toverkunst en verkochten zichzelf aan de goddeloosheid. Daarom was de toorn van de HERE opgewekt. Eerst kwam het oordeel van de HERE over Israël. Hij liet de bevolking wegvoeren, zodat alleen de stam van Juda nog in het land achterbleef.

2 Koningen 17:7-18 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Dit is allemaal gebeurd omdat de Israëlieten ongehoorzaam waren aan hun Heer God, die hen uit Egypte had bevrijd. Want ze waren andere goden gaan aanbidden. En ze waren dezelfde slechte dingen gaan doen als de volken die de Heer voor Israël had weggejaagd. Ze hadden meegedaan met de slechte dingen die de koningen van Israël bedachten. Ze hadden ook in het geheim allerlei dingen gedaan die de Heer niet goed vindt. En ze hadden overal altaren gebouwd, bij alle wachttorens, dorpen en steden. Ze hadden allerlei godenbeelden en heilige palen neergezet op elke hoge heuvel en onder elke grote boom. Daar hadden ze offers gebracht aan de afgoden. Net zoals de volken die de Heer voor hen had weggejaagd. Ze hadden de Heer heel erg kwaad gemaakt met de slechte dingen die ze deden. Ze hadden afgoden aanbeden, terwijl de Heer duidelijk tegen hen gezegd had dat ze dat niet mochten doen. De Heer had Israël en Juda steeds gewaarschuwd door profeten. Zij zeiden: "Jullie moeten ophouden met de slechte dingen die jullie doen. Wees weer gehoorzaam aan de wetten en leefregels die Ik jullie heb gegeven in de wet die Ik aan jullie voorouders gaf. Mijn profeten hebben die aan jullie geleerd." Maar ze hadden niet geluisterd en waren net zo ongehoorzaam geweest als hun voorouders, die niet wilden vertrouwen op hun Heer God. Ze hadden Gods wetten en leefregels en het verbond dat Hij met hun voorouders had gesloten, aan de kant geschoven. Ook luisterden ze niet naar Hem als Hij hen bestrafte voor hun ongehoorzaamheid. Ze hadden altijd de afgoden gediend. Daarom liep het nu slecht met hen af. Ze hadden aldoor dezelfde dingen gedaan die de volken om hen heen gedaan hadden, ook al had de Heer hun dat verboden. Ze hielden zich niet meer aan de wetten die hun Heer God aan hen had gegeven. Ze hadden gouden beelden gemaakt van twee kalveren, heilige palen neergezet en de zon en de maan aanbeden. Ook hadden ze de god Baäl aanbeden. Ze hadden hun zonen en dochters als brand-offers geofferd en zich met toverij en waarzeggerij beziggehouden. Ze hadden andere goden gediend en niet geleefd zoals de Heer het wil. Zo hadden ze Hem kwaad gemaakt. Daarom was de Heer zó woedend op Israël geworden, dat Hij niets meer met hen te maken wilde hebben. Zo werd Israël vernietigd. Alleen de stam van Juda bleef over.