2 Samuël 22:1-33

2 Samuël 22:1-33 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En David sprak de woorden dezes lieds tot den HEERE, ten dage als de HEERE hem verlost had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul. Hij zeide dan: De HEERE is mij mijn Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper. God is mijn Rots, ik zal op Hem betrouwen; mijn Schild en de Hoorn mijns heils, mijn Hoog Vertrek en mijn Toevlucht, mijn Verlosser! Van geweld hebt Gij mij verlost! Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en ik werd verlost van mijn vijanden. Want baren des doods hadden mij omvangen; beken Belials verschrikten mij. Banden der hel omringden mij; strikken des doods bejegenden mij. Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; en Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep kwam in Zijn oren. Toen daverde en beefde de aarde; de fondamenten des hemels beroerden zich, en daverden, omdat Hij ontstoken was. Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. En Hij boog den hemel, en daalde neder; en donkerheid was onder Zijn voeten. En Hij voer op een cherub, en vloog, en werd gezien op de vleugelen des winds. En Hij zette duisternis rondom Zich tot tenten, een samenbinding der wateren, wolken des hemels. Van den glans voor Hem henen werden kolen des vuurs aangestoken. De HEERE donderde van den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem. En Hij zond pijlen uit en verstrooide ze; bliksemen en verschrikte ze. En de diepe kolken der zee werden gezien, de gronden der wereld werden ontdekt, door het schelden des HEEREN, van het geblaas des winds van Zijn neus. Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. Hij verloste mij van mijn sterken vijand, van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik. Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij een Steunsel. En Hij voerde mij uit in de ruimte, en rukte mij uit, want Hij had lust aan mij. De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid; Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner handen. Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan. Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen, daarvan week ik niet af. Maar ik was oprecht voor Hem; en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid. Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar mijn reinigheid, voor Zijn ogen. Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren; bij den oprechten held houdt Gij U oprecht. Bij den reine houdt Gij U rein; maar bij den verkeerde houdt Gij U verdraaid. En Gij verlost het bedrukte volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen, Gij zult hen vernederen. Want Gij zijt mijn Lamp, o HEERE, en de HEERE doet mijn duisternis opklaren. Want met U loop ik door een bende; met mijn God spring ik over een muur. Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen. Want wie is God, behalve de HEERE, en wie is een rotssteen, behalve onze God? God is mijn Sterkte en Kracht; en Hij heeft mijn weg volkomen geopend.

2 Samuël 22:1-33 Herziene Statenvertaling (HSV)

David sprak de woorden van dit lied tot de HEERE op de dag waarop de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul. Hij zei: De HEERE is mijn rots en mijn burcht en mijn Bevrijder, mijn God, mijn rots, tot Wie ik de toevlucht neem, mijn schild en de hoorn van mijn heil, mijn veilige vesting; mijn toevlucht, mijn Verlosser; van geweld hebt U mij verlost. Ik riep de HEERE aan, Die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden. Want golven van de dood hadden mij omvangen, beken van verderf joegen mij angst aan. Banden van het graf omringden mij, valstrikken van de dood bedreigden mij. In mijn nood riep ik de HEERE aan, ik riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem vanuit Zijn paleis, mijn hulpgeroep kwam in Zijn oren. Toen daverde en beefde de aarde, de fundamenten van de hemel sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontstoken was. Rook steeg op uit Zijn neus en vuur uit Zijn mond verteerde. Kolen werden daardoor aangestoken. Hij boog de hemel en daalde neer, een donkere wolk was onder Zijn voeten. Hij reed op een cherub en vloog, ja, Hij werd gezien op de vleugels van de wind. Hij maakte duisternis tot tenten om Zich heen, een opeenhoping van water, donkere wolken. Door de lichtglans vóór Hem ontbrandden vurige kolen! De HEERE deed het vanuit de hemel donderen, de Allerhoogste liet Zijn stem klinken. Hij schoot pijlen af en verspreidde hen, Hij zond bliksem en bracht hen in verwarring. De bodem van de zee werd zichtbaar, de fundamenten van de wereld werden blootgelegd door de bestraffing van de HEERE, door het blazen van de adem uit Zijn neus. Hij stak Zijn hand uit van omhoog, Hij greep mij, Hij trok mij op uit grote wateren. Hij redde mij van mijn sterke vijand en van wie mij haatten, omdat zij machtiger waren dan ik. Zij hadden mij bedreigd op de dag van mijn ondergang, maar de HEERE was mij tot steun. Hij leidde mij uit in de ruimte, Hij redde mij, want Hij was mij genegen. De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid; Hij gaf mij loon naar de reinheid van mijn handen. Want ik heb de wegen van de HEERE in acht genomen, ik ben van mijn God niet goddeloos afgeweken. Want al Zijn bepalingen hield ik voor ogen, van Zijn verordeningen week ik niet af, maar ik was oprecht voor Hem, ik was op mijn hoede voor mijn ongerechtigheid. Daarom gaf de HEERE mij naar mijn gerechtigheid, naar mijn reinheid voor Zijn ogen. Tegenover de goedertierene toont U Zich goedertieren, tegenover de oprechte held oprecht. Tegenover de reine toont U Zich rein, maar tegenover de slinkse toont U Zich een Strijder. Want U verlost het ellendige volk, maar Uw ogen zijn tegen de hoogmoedigen, U vernedert hen. Want U doet mijn lamp schijnen, HEERE; de HEERE doet mijn duisternis opklaren. Want met U ren ik door een legerbende, met mijn God spring ik over een muur. Gods weg is volmaakt, de woorden van de HEERE zijn gelouterd, Hij is een schild voor allen die tot Hem de toevlucht nemen. Want wie is God, behalve de HEERE? Wie is een rots dan alleen onze God? God is mijn vesting en kracht; Hij heeft mijn weg volkomen gebaand.

2 Samuël 22:1-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

David sprak tot de HERE de woorden van dit lied ten dage, dat de HERE hem verlost had uit de greep van al zijn vijanden en uit de greep van Saul. Hij zeide: O, HERE, mijn steenrots, mijn vesting en mijn bevrijder, mijn God, de Rots, bij wie ik schuil, mijn schild, hoorn mijns heils, mijn burcht, mijn toevlucht, mijn verlosser; van geweld hebt Gij mij verlost. Geloofd zij de HERE, roep ik uit; want van mijn vijanden ben ik verlost. Voorwaar, baren des doods hadden mij omvangen en stromen van verderf hadden mij overvallen, banden van het dodenrijk hadden mij omgeven, valstrikken van de dood lagen op mijn weg. Toen het mij bang te moede was, riep ik de HERE aan; tot mijn God riep ik. En Hij hoorde mijn stem uit zijn paleis, mijn hulpgeroep klonk in zijn oren. Toen dreunde en beefde de aarde, de grondvesten van de hemel sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontbrand was. Rook steeg op uit zijn neus, verterend vuur kwam voort uit zijn mond, kolen raakten erdoor in brand. Hij neigde de hemel en daalde neder, donkerheid was onder zijn voeten, Hij reed op een cherub en vloog, Hij verscheen op de vleugels van de wind. En Hij stelde het duister tot een beschutting rondom Zich: duistere wateren, wolkengevaarten. Van de glans vóór Hem raakten vurige kolen in brand. De HERE deed de donder uit de hemel weerklinken, de Allerhoogste verhief zijn stem. Hij schoot pijlen en verstrooide hen, bliksemen en bracht hen in verschrikking. Toen werden de beddingen der zee zichtbaar, de grondvesten der wereld kwamen bloot door het dreigen van de HERE, vanwege het blazen van de adem van zijn neus. Hij reikte van omhoog, greep mij, trok mij op uit grote wateren. Hij ontrukte mij aan mijn machtige vijand, aan mijn haters, omdat zij sterker waren dan ik. Zij traden mij in de weg ten dage van mijn ongeluk, maar de HERE was mij een steun; Hij leidde mij uit in de ruimte, Hij redde mij, omdat Hij welgevallen aan mij had. De HERE deed mij naar mijn gerechtigheid, naar de reinheid mijner handen vergold Hij mij, want ik heb de wegen des HEREN gehouden en ben niet goddeloos afgeweken van mijn God. Want al zijn verordeningen stonden mij voor ogen en van zijn inzettingen week ik niet af, maar ik was onberispelijk voor Hem, en wachtte mij voor ongerechtigheid. De HERE heeft mij vergolden naar mijn gerechtigheid, naar mijn reinheid vóór zijn ogen. Jegens de getrouwe toont Gij U getrouw, jegens de onberispelijke toont Gij U onberispelijk, jegens de reine toont Gij U rein, maar jegens de verkeerde toont Gij U een tegenstander. Het ellendige volk verlost Gij, en uw ogen zijn tegen de hovaardigen; Gij vernedert hen. Want Gij, o HERE, zijt mijn lamp, en de HERE doet mijn duisternis opklaren. Met U immers loop ik op een legerbende in, met mijn God spring ik over een muur. Gods weg is volmaakt; des HEREN woord is zuiver. Hij is een schild voor allen die bij Hem schuilen. Want wie is God behalve de HERE, wie is een rots buiten onze God? Die God, die mijn sterke veste is en mijn weg effen maakt

2 Samuël 22:1-33 Het Boek (HTB)

Nadat de HERE David had gered van Saul en al zijn andere vijanden, zong hij het volgende lied voor de HERE: ‘De HERE is mijn Rots, mijn Burcht en mijn Redder. Ik wil schuilen bij God, want Hij is mijn Rots en toevluchtsoord. Hij is mijn schild en mijn heil, mijn toevluchtsoord en hoge toren. O mijn Redder, dat U mij redde van al mijn vijanden. Ik zal de HERE loven, want Hij is het waard geprezen te worden, Hij zal mij redden van al mijn vijanden. De golven van de dood omspoelden mij, stormvloeden van kwaad stortten zich op mij. Ik zat in de val, onwrikbaar vastgebonden door hel en dood. Maar in mijn angst riep ik de HERE en vanuit zijn tempel hoorde Hij mij. Mijn hulpgeroep bereikte Hem. Toen schokte en trilde de aarde, de fundamenten van de hemel beefden door zijn toorn. Er kwam rook uit zijn neus en vuurtongen schoten uit zijn mond. Zij verteerden allen die voor Hem stonden en zetten de wereld in vuur en vlam. Hij liet de hemel neerbuigen en kwam naar de aarde, lopend over donkere wolken. Hij reed op een engel en vloog, Hij zweefde op de vleugels van de wind. Duisternis omringde Hem, overal om Hem heen waren zware wolken en de aarde gloeide op door zijn glans. De HERE liet het vanuit de hemel donderen, God, de Allerhoogste, sprak met zijn machtige stem. Hij schoot zijn bliksempijlen weg en maakte zijn vijanden angstig. Door zijn vreselijke adem en zijn bestraffende woord spleet de zee open en kwam de zeebodem bloot. Hij redde mij van bovenaf en trok mij op uit het water. Hij redde mij van sterke vijanden, van hen die mij haatten en van hen die sterker waren dan ik. Zij stortten zich op mij tijdens de dag van mijn ongeluk. Maar de HERE was mijn heil. Hij bevrijdde en redde mij, want ik was goed in zijn ogen. De HERE beloonde mij voor mijn goedheid, want mijn handen waren onbevuild. Ik heb de geboden van mijn God niet overtreden en ben van zijn weg niet afgeweken. Ik kende zijn wetten en gehoorzaamde deze. Ik was volgzaam tot en met en zorgde ervoor dat ik geen onrecht deed. Daarom heeft de HERE zoveel voor mij gedaan, want Hij ziet dat ik vlekkeloos ben. U bent goed voor de goeden, U toont Zich onberispelijk tegenover de onberispelijken. U toont Zich rein tegenover de reinen en sluw tegenover de leugenaars. Wie het moeilijk hebben, redt U, maar U vernedert de hoogmoedigen, want U ziet alles wat zij doen. O HERE, U bent mijn licht! U verlicht mijn duisternis. Door uw kracht kan ik een heel leger verslaan en spring ik over een hoge muur. Gods weg is volmaakt, het woord van de HERE is waar. Hij beschermt allen die zich aan Hem toevertrouwen. Alleen onze HERE is God, wie is een Rots buiten onze HERE. God is mijn sterke Burcht, Hij heeft mij in veiligheid gebracht.

2 Samuël 22:1-33 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Toen de Heer David had gered van zijn vijanden en van Saul, zong David voor de Heer het volgende lied: Heer, U bent de rots onder mijn voeten, U bent de burcht waar ik veilig ben, mijn Bevrijder. U bent mijn God, de rots waarop ik kan vertrouwen, mijn Beschermer, mijn kracht, mijn burcht, mijn veilige schuilplaats, mijn Redder. U heeft mij gered van alle geweld. Ik riep het uit tot de Heer, tot de Heer die het waard is dat wij Hem prijzen. Toen redde Hij mij van mijn vijanden. De dood bedreigde mij als een woeste zee, als een wilde rivier. Het dodenrijk omklemde mij. Overal loerde de dood op mij. Wanhopig riep ik de Heer om hulp. Ik riep tot mijn God. Hij hoorde mijn stem vanuit zijn paleis. Mijn geroep klonk in zijn oren. Toen dreunde en beefde de aarde. De fundamenten van de hemel schudden en schokten: de Heer was woedend over wat er gebeurde. Rook kwam uit zijn neus. Vernietigend vuur kwam uit zijn mond. Kolen raakten er door in brand. Hij boog de hemel neer en kwam naar beneden. Donkere wolken waren onder zijn voeten. Hij reed op een engel, vloog op de vleugels van de wind. Hij verborg zich in diepe duisternis, zware regen en donkere wolken. Door het licht dat van Hem afstraalde, raakte gloeiende houtskool in brand. De Heer deed de donder klinken. De Allerhoogste God sprak met een stem als de donder. Hij schoot zijn pijlen af en mijn vijanden vluchtten weg. Hij slingerde zijn bliksem naar hen zodat ze in paniek raakten. De zeebodem viel droog, de fundamenten van de aarde werden zichtbaar toen Hij woedend tegen mijn vijanden tekeer ging en tegen hen blies met de adem van zijn neus. Hij stak uit de hemel zijn hand naar mij uit. Hij greep me en trok me op uit het diepe water. Hij redde mij uit de greep van mijn machtige vijanden die mij haatten en die sterker waren dan ik. Zij vielen mij aan toen ik zwak was, maar de Heer hielp mij. Hij bevrijdde me en gaf me weer ruimte. Hij redde mij, omdat Hij van mij houdt. De Heer deed dit voor mij, omdat ik onschuldig ben. Hij beloonde me ervoor dat ik nooit iets slechts had gedaan. Want ik heb mij altijd gehouden aan de wetten van de Heer. Ik heb mijn God nooit verlaten. Altijd gehoorzaamde ik zijn leefregels. Ik deed wat Hij van me vroeg. Ik leefde zoals Hij het wil en was Hem nooit ongehoorzaam. Ja, de Heer beloonde me omdat ik onschuldig ben. Hij beloonde me omdat ik in zijn ogen nooit iets slechts had gedaan. U bent mild voor mensen die mild zijn voor anderen. U bent goed voor mensen die goed leven. Aan mensen die eerlijk zijn, laat U zien dat U een eerlijk God bent. Maar aan mensen die slecht zijn, laat U zien dat U hun vijand bent. U redt arme en verdrukte mensen. Maar U vernedert de mensen die trots denken dat ze U niet nodig hebben. U bent voor mij als een lamp, Heer, want U brengt licht in mijn duisternis. Met U durf ik een heel leger aan. Met U spring ik over een muur. Wat God doet is volmaakt. Wat Hij zegt is altijd te vertrouwen. Hij beschermt iedereen die naar Hem toe komt voor hulp. Er is geen andere God dan de Heer! Er is geen andere rots dan onze God! [ Hij is de rots onder onze voeten. ] Hij beschermt mij altijd. Hij zorgt ervoor dat ik alles aankan.