Handelingen 25:8-12
Handelingen 25:8-12 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Dewijl hij, verantwoordende, zeide: Ik heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen den tempel, noch tegen den keizer iets gezondigd. Maar Festus, willende den Joden gunst bewijzen, antwoordde Paulus, en zeide: Wilt gij naar Jeruzalem opgaan, en aldaar voor mij over deze dingen geoordeeld worden? En Paulus zeide: Ik sta voor den rechterstoel des keizers, waar ik geoordeeld moet worden; den Joden heb ik geen onrecht gedaan; gelijk gij ook zeer wel weet. Want indien ik onrecht doe, en iets des doods waardig gedaan heb, ik weiger niet te sterven; maar indien er niets is van hetgeen, waarvan dezen mij beschuldigen, zo kan niemand mij hun uit gunst overgeven. Ik beroep mij op den keizer. Toen antwoordde Festus, als hij met den raad gesproken had: Hebt gij u op den keizer beroepen? Gij zult tot den keizer gaan.
Handelingen 25:8-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
terwijl Paulus zich aldus verdedigde: Ik heb noch tegen de wet der Joden noch tegen de tempel, noch tegen de keizer iets misdreven. Maar Festus, die de Joden een gunst wilde bewijzen, antwoordde en zeide tot Paulus: Wilt gij naar Jeruzalem gaan en dáár in mijn bijzijn terechtstaan in deze zaak? En Paulus zeide: Ik sta voor de keizerlijke rechtbank, en dáár moet ik terechtstaan. Tegen de Joden heb ik niets misdreven, gelijk ook gij zeer wel inziet. Indien ik echter schuldig ben en een halsmisdaad gepleegd heb, verzet ik mij niet tegen een doodvonnis; maar indien er niets waar is van datgene, waarvan dezen mij betichten, dan kan niemand mij bij wijze van gunst aan hen uitleveren: ik beroep mij op de keizer! Toen antwoordde Festus, na overleg met zijn Raad: Op de keizer hebt gij u beroepen, naar de keizer zult gij gaan!
Handelingen 25:8-12 Herziene Statenvertaling (HSV)
Hij verdedigde zich en zei: Ik heb niet tegen de wet van de Joden, niet tegen de tempel, en ook niet tegen de keizer enige zonde bedreven. Maar Festus, die de Joden een gunst wilde bewijzen, antwoordde Paulus en zei: Wilt u naar Jeruzalem gaan en daar in mijn tegenwoordigheid over deze zaken geoordeeld worden? Maar Paulus zei: Ik sta voor de rechterstoel van de keizer en daar behoor ik geoordeeld te worden. Ik heb de Joden geen onrecht gedaan, zoals ook u heel goed weet. Want als ik onrecht doe en iets gedaan heb wat de dood verdient, weiger ik niet te sterven; maar als er niets waar is van dat waarvan zij mij beschuldigen, kan niemand mij bij wijze van gunst aan hen uitleveren. Ik beroep mij op de keizer! Toen antwoordde Festus, nadat hij met de raad gesproken had: U hebt u op de keizer beroepen? U zult naar de keizer gaan.
Handelingen 25:8-12 Het Boek (HTB)
Paulus verdedigde zich en zei: ‘Ik heb de Joodse wet niet overtreden, de tempel niet ontwijd en mij ook niet tegen het Romeinse bewind verzet.’ ‘Hebt u er iets op tegen naar Jeruzalem te gaan,’ vroeg Festus, die de Joden een plezier wilde doen, ‘en daar voor mij terecht te staan?’ ‘Ik sta voor de Romeinse rechtbank,’ antwoordde Paulus. ‘Dan moet mijn zaak daar ook worden behandeld! Zoals u wel weet, heb ik de Joden niets gedaan. Als ik iets heb gedaan waarop de doodstraf staat, wil ik mij niet tegen mijn terechtstelling verzetten. Maar als hun beschuldigingen stuk voor stuk gelogen zijn, heeft niemand het recht mij aan hen uit te leveren. Ik ga in hoger beroep bij de keizer!’ Na met zijn raadsheren te hebben gesproken, antwoordde Festus: ‘Nu u een beroep op de keizer hebt gedaan, zult u ook naar de keizer gaan.’
Handelingen 25:8-12 BasisBijbel (BB)
Paulus verdedigde zich door te zeggen: "Ik heb niets verkeerds gedaan. Niet tegen de wet van de Joden, niet tegen de tempel, en niet tegen de keizer." Maar Festus wilde de Joden graag een plezier doen. Daarom zei hij tegen Paulus: "Wil je naar Jeruzalem gaan en dáár voor deze dingen terechtstaan? Dan zal ik daar over je rechtspreken." Paulus zei: "Ik sta voor de rechtbank van de keizer. Dáár moet ik terechtstaan. Want tegen de Joden heb ik niets misdaan. Dat weet u zelf ook heel goed. Als ik schuldig ben en de doodstraf verdien, verzet ik mij daar niet tegen. Maar als er niets waar is van de dingen waarvan ze mij beschuldigen, dan kan niemand mij aan hen uitleveren om hun een plezier te doen. Ik wil dat de keizer zelf over mij rechtspreekt!" Festus overlegde met de Vergadering. Toen antwoordde hij Paulus: "Jij wil dat de keizer over jou rechtspreekt. Goed, je zal naar de keizer gaan!"