Daniël 6:1-5
Daniël 6:1-5 Het Boek (HTB)
Na de dood van Belsazar kwam Darius, de Meder aan de macht. Hij was toen tweeënzestig jaar. Hij benoemde honderdtwintig gouverneurs die ieder een deel van het rijk moesten besturen. Zij waren verantwoording verschuldigd aan drie onderkoningen, van wie Daniël er een was. Zo ontstond een doeltreffende regeringsstructuur. Al gauw bleek dat Daniël met kop en schouders uitstak boven de beide andere onderkoningen en de gouverneurs. Hij bleek buitengewoon begaafd. De koning dacht er zelfs over hem de hoogste post in het koninkrijk te geven. Dit zette kwaad bloed bij de twee andere onderkoningen en de gouverneurs. Zij probeerden een fout te vinden in Daniëls beleid, zodat zij een aanklacht tegen hem konden indienen bij de koning. Maar zij konden geen enkel belastend feit ontdekken! Hij was eerlijk en betrouwbaar en boven alle kritiek verheven.
Daniël 6:1-5 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Darius, de Meder nu, ontving het koninkrijk, omtrent twee en zestig jaren oud zijnde. En het dacht Darius goed, dat hij over het koninkrijk stelde honderd en twintig stadhouders, die over het ganse koninkrijk zijn zouden; En over dezelve drie vorsten, van dewelke Daniël de eerste zou zijn, denwelken die stadhouders zelven zouden rekenschap geven, opdat de koning geen schade leed. Toen overtrof deze Daniël die vorsten en die stadhouders, daarom dat een voortreffelijker geest in hem was; en de koning dacht hem te stellen over het gehele koninkrijk. Toen zochten de vorsten en de stadhouders gelegenheid te vinden, tegen Daniël vanwege het koninkrijk; maar zij konden geen gelegenheid noch misdaad vinden, dewijl hij getrouw was, en geen vergrijping noch misdaad in hem gevonden werd.
Daniël 6:1-5 Herziene Statenvertaling (HSV)
Darius, de Meder, ontving het koningschap toen hij ongeveer tweeënzestig jaar oud was. Het behaagde Darius over het koninkrijk honderdtwintig stadhouders aan te stellen, die over heel het koninkrijk verdeeld zouden zijn, en over hen drie rijksbestuurders, van wie Daniël er een was. Aan hen moesten die stadhouders verantwoording afleggen, opdat de koning niet benadeeld werd. Toen overtrof deze Daniël de rijksbestuurders en de stadhouders, omdat er een uitzonderlijke geest in hem was. De koning overwoog hem over heel het koninkrijk aan te stellen. Daarop gingen de rijksbestuurders en de stadhouders zoeken naar een grond voor een aanklacht tegen Daniël inzake het koninkrijk, maar zij konden geen enkele grond voor een aanklacht, of iets verkeerds vinden, omdat hij betrouwbaar was en er geen nalatigheid of iets verkeerds bij hem te vinden was.
Daniël 6:1-5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Darius, de Meder, ontving het koningschap, toen hij tweeënzestig jaar oud was. Het behaagde Darius over het koninkrijk honderd en twintig stadhouders aan te stellen, die over het gehele koninkrijk verdeeld zouden zijn; en over hen drie rijksbestuurders, van welke Daniël er een was; aan hen moesten die stadhouders rekenschap geven, opdat de koning geen schade zou lijden. Toen overtrof deze Daniël de rijksbestuurders en de stadhouders, doordat een uitnemende geest in hem was; en de koning was van zins hem over het gehele koninkrijk te stellen. Daarop trachtten de rijksbestuurders en de stadhouders een grond voor een aanklacht tegen Daniël te vinden inzake het rijksbewind, maar zij konden geen enkele grond voor een aanklacht of iets verkeerds vinden, omdat hij getrouw was en er geen verzuim of iets verkeerds bij hem gevonden werd.
Daniël 6:1-5 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Daarna werd Darius uit Medië de nieuwe heerser. Hij was toen 62 jaar. Hij besloot bestuurders aan te stellen over alle 120 provincies van zijn rijk. Deze stonden onder toezicht van drie rijksbestuurders. De rijksbestuurders moesten ervoor zorgen dat de bestuurders van de provincies de koning niet benadeelden. Daniël was één van die drie. En hij was een beter rijksbestuurder dan de andere twee, doordat hij erg wijs en verstandig was. Daarom was de koning van plan hem het toezicht over het hele rijk te geven. Daarom probeerden de andere rijksbestuurders en de bestuurders van de provincies iets te vinden waarvan ze hem bij de koning zouden kunnen beschuldigen. Maar ze konden niets vinden wat hij verkeerd deed of waarin hij oneerlijk was. Want hij was trouw aan de koning en deed niets verkeerds.