Exodus 13:1-22
Exodus 13:1-22 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Heilig Mij alle eerstgeborenen; wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten, dat is Mijn. Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelfden dag, op welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u door een sterke hand van hier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden. Heden gaat gijlieden uit, in de maand Abib. En het zal geschieden, als u de HEERE zal gebracht hebben in het land der Kanaänieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Hevieten, en der Jebusieten, hetwelk Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven, een land vloeiende van melk en honig; zo zult gij dezen dienst houden in deze maand. Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag zal den HEERE een feest zijn. Zeven dagen zullen ongezuurde broden gegeten worden, en het gedesemde zal bij u niet gezien worden, ja, er zal geen zuurdeeg bij u gezien worden, in al uw palen. En gij zult uw zoon te kennen geven te dienzelven dage, zeggende: Dit is om hetgeen de HEERE mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte uittoog. En het zal u zijn tot een teken op uw hand, en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft. Daarom onderhoudt deze inzetting ter bestemder tijd, van jaar tot jaar. Het zal ook geschieden, wanneer u de HEERE in het land der Kanaänieten zal gebracht hebben, gelijk Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en Hij het u zal gegeven hebben; Zo zult gij tot den HEERE doen overgaan alles, wat de baarmoeder opent; ook alles, wat de baarmoeder opent van de vrucht der beesten, die gij hebben zult; de mannetjes zullen des HEEREN zijn. Doch al wat de baarmoeder der ezelin opent, zult gij lossen met een lam; wanneer gij het nu niet lost, zo zult gij het den nek breken; maar alle eerstgeborenen des mensen onder uw zonen zult gij lossen. Wanneer het geschieden zal, dat uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat is dat? zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte, uit het diensthuis, uitgevoerd. Want het geschiedde, toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde de HEERE alle eerstgeborenen in Egypteland, van des mensen eerstgeborene af, tot den eerstgeborene der beesten; daarom offer ik den HEERE de mannetjes van alles, wat de baarmoeder opent; doch alle eerstgeborenen mijner zonen los ik. En het zal tot een teken zijn op uw hand, en tot voorhoofdspanselen tussen uw ogen; want de HEERE heeft door een sterke hand ons uit Egypte uitgevoerd. En het is geschied, toen Farao het volk had laten trekken, zo leidde hen God niet op den weg van het land der Filistijnen, hoewel die nader was; want God zeide: Dat het den volke niet rouwe, als zij den strijd zien zouden, en wederkeren naar Egypte. Maar God leidde het volk om, langs den weg van de woestijn der Schelfzee. De kinderen Israëls nu togen bij vijven uit Egypteland. En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich; want hij had met een zwaren eed de kinderen Israëls bezworen, zeggende: God zal ulieden voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden op van hier! Alzo reisden zij uit Sukkoth; en zij legerden zich in Etham, aan het einde der woestijn. En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts niet weg van het aangezicht des volks.
Exodus 13:1-22 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toen sprak de HEERE tot Mozes: Heilig voor Mij alle eerstgeborenen: alles wat de baarmoeder opent onder de Israëlieten, van de mensen en van het vee, dat behoort Mij toe. Daarna zei Mozes tegen het volk: Gedenk deze dag, waarop u uit Egypte, uit het slavenhuis, vertrokken bent, want de HEERE heeft u met sterke hand vanhier uitgeleid. Daarom mag wat gezuurd is, niet gegeten worden. Vandaag vertrekt u, in de maand Abib. Het zal gebeuren, als de HEERE u gebracht heeft in het land van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Hevieten en Jebusieten, dat Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven, een land overvloeiend van melk en honing, dat u dan in deze maand dit dienstwerk zult verrichten: Zeven dagen moet u ongezuurde broden eten, en op de zevende dag zal er een feest zijn voor de HEERE. Zeven dagen lang moeten er ongezuurde broden gegeten worden. Wat gezuurd is, mag bij u niet gezien worden, ja, geen zuurdeeg mag er in heel uw gebied bij u gezien worden. En op die dag moet u uw zoon vertellen: Dit gebeurt om wat de HEERE voor mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte vertrok. En het moet voor u als een teken op uw hand zijn, en als een herinnering tussen uw ogen, opdat de wet van de HEERE op uw lippen is, want de HEERE heeft u met sterke hand uit Egypte geleid. Daarom moet u deze verordening in acht nemen op de daarvoor vastgestelde tijd, van jaar tot jaar. Het zal gebeuren, als de HEERE u in het land van de Kanaänieten gebracht heeft, zoals Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en Hij het u gegeven heeft, dat u alles wat de baarmoeder opent, aan de HEERE zult afstaan. Ook alles wat de baarmoeder opent van de dracht van het vee dat u toebehoort: de mannetjes zullen voor de HEERE zijn. Maar alles wat de baarmoeder van een ezelin opent, moet u vrijkopen met een lam. Als u het niet vrijkoopt, moet u het de nek breken. Maar wat de mensen betreft, moet u alle eerstgeborenen onder uw zonen vrijkopen. Het zal gebeuren, als uw zoon u morgen vraagt: Wat is dit? dat u tegen hem zult zeggen: De HEERE heeft ons met sterke hand uit Egypte, uit het slavenhuis, geleid. Want toen de farao zich verhardde en weigerde ons te laten gaan, gebeurde het dat de HEERE alle eerstgeborenen in het land Egypte doodde, van de eerstgeborene van de mens tot de eerstgeborene van het vee toe. Daarom offer ik aan de HEERE de mannetjes van alles wat de baarmoeder opent, maar alle eerstgeborenen van mijn zonen koop ik vrij. Dit zal tot een teken zijn op uw hand en tot een band tussen uw ogen, want de HEERE heeft ons met sterke hand uit Egypte geleid. Toen de farao het volk had laten gaan, is het gebeurd dat God hen niet leidde langs de weg door het land van de Filistijnen, hoewel dat korter was. Want God zei: Anders zal het het volk berouwen bij het zien van oorlog en wil het naar Egypte terugkeren. Daarom leidde God het volk om, langs de weg door de woestijn naar de Schelfzee. In slagorde trokken de Israëlieten uit het land Egypte. En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich mee, want die had de zonen van Israël plechtig een eed laten zweren, en gezegd: God zal zeker naar jullie omzien, en dan moeten jullie mijn beenderen hiervandaan met jullie meevoeren. Zo braken zij op uit Sukkoth en sloegen hun kamp op in Etham, aan de rand van de woestijn. De HEERE ging vóór hen uit, overdag in een wolkkolom om hun de weg te wijzen, en 's nachts in een vuurkolom om hun licht te geven, zodat zij dag en nacht verder konden trekken. Hij nam de wolkkolom overdag en de vuurkolom in de nacht niet weg voor de aanblik van het volk.
Exodus 13:1-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
De HERE sprak tot Mozes: Heilig Mij alle eerstgeborenen, die onder de Israëlieten het eerst uit een moederschoot voortkomen, zowel van mens als van dier; zij zijn mijn eigendom. Toen zeide Mozes tot het volk: Gedenkt deze dag, waarop gij uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want met een sterke hand heeft de HERE u daaruit geleid. Daarom mag niets gezuurds gegeten worden. Heden trekt gij uit, in de maand Abib. Wanneer de HERE u gebracht heeft naar het land der Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Chiwwieten en Jebusieten, waarvan Hij uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het u zal geven, een land, vloeiende van melk en honig, dan zult gij deze dienst in deze maand onderhouden. Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten en op de zevende dag zal er een feest voor de HERE zijn. Ongezuurde broden zullen gedurende de zeven dagen gegeten worden; er mag zelfs niets gezuurds bij u gezien worden, ja, in uw gehele gebied mag er geen zuurdeeg worden gezien. En op die dag zult gij uw zoon uitleggen: Dit is ter wille van wat de HERE mij heeft gedaan bij mijn uittocht uit Egypte. Het zal u zijn als een teken op uw hand en als een herinnering tussen uw ogen, opdat de wet des HEREN in uw mond zij; want met een sterke hand heeft de HERE u uit Egypte geleid. Gij zult deze inzetting onderhouden op haar vaste tijd, van jaar tot jaar. Wanneer dan de HERE u gebracht heeft naar het land der Kanaänieten, zoals Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en het u gegeven heeft, dan zult gij al wat het eerst uit de moederschoot voortkomt, de HERE wijden; ook van elke eerste worp van het vee dat gij hebt, zullen de mannelijke dieren voor de HERE zijn. Maar elk eerste ezelsveulen zult gij lossen met een stuk kleinvee; of, indien gij het niet lost, zult gij het de nek breken. Iedere menselijke eerstgeborene onder uw zonen echter zult gij lossen. En wanneer uw zoon u later zal vragen: Wat betekent dat? dan zult gij tot hem zeggen: Met een sterke hand heeft de HERE ons uit Egypte, uit het diensthuis, geleid. Want toen Farao bezwaar maakte ons te laten gaan, doodde de HERE alle eerstgeborenen in het land Egypte, zowel de eerstgeborenen der mensen als die van het vee. Daarom ben ik gewoon alle mannelijke dieren, die het eerst uit de moederschoot voortkomen, de HERE te offeren, terwijl ik alle eerstgeborenen mijner zonen los. Het zal tot een teken op uw hand en tot een kenteken tussen uw ogen zijn, want met een sterke hand heeft de HERE ons uit Egypte geleid. Toen Farao het volk had laten gaan, leidde God hen niet op de weg naar het land der Filistijnen, hoewel deze de naaste was; want God zeide: Het volk mocht eens berouw krijgen, wanneer zij in strijd gewikkeld werden, en naar Egypte terugkeren. Daarom liet God het volk zwenken, de woestijnweg op naar de Schelfzee. Ten strijde toegerust trokken de Israëlieten op uit het land Egypte. En Mozes nam het gebeente van Jozef mee, omdat deze de zonen van Israël plechtig had doen zweren: God zal zeker naar u omzien, dan zult gij mijn gebeente vanhier met u meevoeren. Zo braken zij van Sukkot op en legerden zich in Etam, aan de rand der woestijn. De HERE ging voor hen uit, des daags in een wolkkolom om hen te leiden op de weg, en des nachts in een vuurkolom om hun voor te lichten, zodat zij dag en nacht konden voortgaan. Zonder ophouden bleef de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts aan de spits van het volk.
Exodus 13:1-22 Het Boek (HTB)
Toen zei de HERE tegen Mozes: ‘Draag alle oudste zonen van Israël aan Mij op en ook de oudste mannelijke dieren, zij zijn van Mij!’ Mozes zei tegen het volk: ‘Dit is een dag die wij altijd moeten blijven gedenken: de dag dat de HERE ons uit Egypte en de slavernij heeft bevrijd. De HERE heeft ons met veel wonderen bevrijd en daarom mag er niets gezuurds worden gegeten. Deze dag waarop wij vertrekken, is de tiende dag van de maand Abib (dat is de eerste maand). Het is de dag van de uittocht uit Egypte, waarop de HERE ons naar het land van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Chiwwieten en Jebusieten zal brengen. Dat is het land dat Hij heeft beloofd aan onze voorouders, een land dat overvloeit van melk en honing. Zeven dagen lang moet er ongezuurd brood worden gegeten en mag er geen gezuurd deeg in uw huis of zelfs in het land zijn. Op de zevende dag zal er een groot feest voor de HERE worden gevierd. Die dag moet iedere vader aan zijn zoon uitleggen: “Dit feest vier ik als een herinnering aan wat de HERE heeft gedaan bij mijn uittocht uit Egypte”. Deze jaarlijkse feestweek zal u kenmerken als het unieke volk van de HERE, alsof er een merkteken op uw handen en voorhoofden was als teken dat u aan de HERE toebehoort. En laat de voorschriften van de HERE dan duidelijk weerklinken. Vier dit feest dus elk jaar op de daarvoor vastgestelde tijd. Wanneer de HERE ons naar het land heeft gebracht dat Hij lang geleden aan onze voorouders heeft beloofd en waar de Kanaänieten nu wonen, onthoud dan dat alle oudste zonen en het eerstgeborene van de dieren aan de HERE toebehoren en geef deze ook aan Hem. Een eerstgeboren ezelsveulen kunt u terugkrijgen van de HERE in ruil voor een lam. Maar als u besluit niet te ruilen, moet u het ezelsveulen doden. Uw oudste zoon móet u echter terugkopen van de HERE. Als uw zoon later vraagt: “Wat betekent dit allemaal?”, dan moet u hem vertellen: “Met machtige wonderen bevrijdde de HERE ons uit Egypte en uit de slavernij. De farao wilde ons niet laten gaan en daarom doodde de HERE alle eerstgeborenen van Egypte, zowel van de mensen als van de dieren. Daarom geef ik alle mannelijke eerstgeborenen aan de HERE. Het eerstgeborene van de dieren offer ik aan de HERE en mijn oudste zoon koop ik van de HERE terug”. Deze herdenking kenmerkt ons als het volk van de HERE, alsof Hij zijn merkteken op onze handen en voorhoofden had gezet. Wij herdenken dat de HERE ons met een sterke hand uit Egypte heeft bevrijd.’ Toen de farao de Israëlieten had laten gaan, voerde God het volk niet door het land van de Filistijnen, wat de kortste weg naar het beloofde land was. Want God zei: ‘Het volk zou ontmoedigd kunnen worden als zij zich een weg door dat land moesten banen en dan zouden zij in verleiding komen om naar Egypte terug te gaan.’ Daarom stuurde de HERE het volk de woestijnweg naar de Rietzee op. Toegerust voor de strijd lieten zij Egypte achter zich. Mozes nam ook het gebeente van Jozef mee, omdat die de zonen van Jakob plechtig had laten zweren dat zij zijn gebeente zouden meenemen wanneer God hen uit Egypte zou bevrijden. Want hij was er zeker van dat dit eens zou gebeuren. Na het vertrek uit Sukkot sloeg het volk zijn kamp op bij Etam, aan de rand van de woestijn. De HERE wees hun overdag de weg door middel van een wolk en ʼs nachts door middel van een zuil van vuur. Op die manier konden zij dag en nacht doorreizen. De wolk week overdag niet van boven het volk en ʼs nachts was er altijd de zuil van vuur.
Exodus 13:1-22 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
De Heer zei tegen Mozes: "Elke eerste zoon in een gezin in Israël is van Mij. Ook alle eerstgeboren dieren in Israël zijn van Mij. Ze zijn mijn eigendom." Toen zei Mozes tegen het volk: "Voortaan moeten jullie deze dag vieren. Want op deze dag zijn jullie bevrijd uit de slavernij in Egypte. Want de Heer heeft jullie op een machtige manier uit Egypte gered. Daarom mogen jullie op deze dag niets eten waar gist in zit. Vandaag vertrekken jullie, in de maand Abib. De Heer gaat jullie nu brengen naar het land dat Hij aan jullie voorvaders [ Abraham, Izaäk en Jakob ] heeft beloofd. Nu wonen daar nog de Kanaänieten, Hetieten, Amorieten, Hevieten en Jebusieten. Het is een prachtig en vruchtbaar land. Als Hij jullie daar heeft gebracht, moeten jullie altijd deze feestdag in deze maand vieren. Zeven dagen lang moeten jullie brood zonder gist eten. Op de zevende dag vieren jullie een feest voor de Heer. Zeven dagen lang moeten jullie brood zonder gist eten. Er mag helemaal geen gegist brood gemaakt worden. In het hele land mag er in geen enkel huis gist aanwezig zijn. Op die dag moeten jullie aan je [ oudste ] zoon uitleggen: 'Zo vieren we wat de Heer voor ons heeft gedaan toen we uit Egypte vertrokken.' Jullie mogen nooit vergeten wat de Heer heeft gedaan. Het moet in je hart gebrand staan. Het moet zijn als een teken op je hand of op je voorhoofd. Iets wat jullie nooit zullen vergeten. Dan zullen jullie altijd blijven doen wat de Heer wil. Want de Heer heeft jullie op een machtige manier uit Egypte bevrijd. Vier daarom elk jaar dit feest op deze bepaalde dag. Nu gaat de Heer jullie naar het land van de Kanaänieten brengen, zoals Hij jullie en jullie voorvaders heeft gezworen. Hij zal dat land aan jullie geven. Als jullie daar wonen, denk er dan aan dat alles wat het eerst geboren wordt, voor de Heer is. Elke eerste zoon [ in een gezin ] is voor de Heer. En elk eerste mannetjes-dier dat uit een vrouwtje geboren wordt, is voor de Heer. Maar elk eerste mannelijk ezelsjong moeten jullie vrijkopen met een schaap of geit. Als je het ezeltje niet vrijkoopt, moet je het de nek breken. En elke eerste zoon die jullie krijgen, moeten jullie vrijkopen. Als je zoon je dan later vraagt: 'Waarom doen jullie dat?' dan moet je tegen hem zeggen: 'De Heer heeft ons op een machtige manier bevrijd uit de slavernij in Egypte. De farao wilde ons niet laten gaan. Toen doodde de Heer in Egypte alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren. Daarom ben ik gewend om elk eerste mannetjes-dier dat uit een vrouwtje geboren wordt, aan de Heer te offeren. Maar elke eerste zoon [ in een gezin ] kopen we vrij. Zo zullen jullie nooit vergeten wat de Heer heeft gedaan. Het moet in je hart gebrand staan. Het moet zijn als een teken op je hand of op je voorhoofd. Iets wat jullie nooit zullen vergeten. Want Hij heeft ons op een machtige manier uit Egypte bevrijd.' " Toen de farao het volk had laten gaan, bracht God hen niet naar de weg [ langs de grote zee ] door het gebied van de Filistijnen. Die was wel het dichtstbij, maar God zei: "Als ze zien dat er strijd komt [ met de Filistijnen ], krijgt het volk spijt. Dan willen ze naar Egypte terug." Daarom liet God het volk omlopen, langs een andere weg. Dat was de weg door de woestijn naar de Rietzee. In slagorde vertrokken de Israëlieten uit Egypte. Mozes nam het lichaam van Jozef mee. Want Jozef had zijn broers laten zweren: 'Ik weet zeker dat God jullie hier op een dag vandaan zal halen. Zweer mij dat jullie mijn lichaam meenemen als jullie uit dit land vertrekken.' Zo vertrokken ze uit Sukkot en zetten hun tentenkamp op in Etam, aan de rand van de woestijn. De Heer ging voor hen uit. Overdag was Hij in een grote, hoge wolk om hen de weg te wijzen. 's Nachts was Hij in een wolk van vuur om hen te verlichten. Zo konden ze dag en nacht verder reizen. Aldoor bleef overdag de grote, hoge wolk en 's nachts de wolk van vuur voor hen uit gaan. (lees verder)