Genesis 37:15-28

Genesis 37:15-28 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En een man vond hem (want ziet, hij was dwalende in het veld); zo vraagde hem deze man, zeggende: Wat zoekt gij? En hij zeide: Ik zoek mijn broederen; geef mij toch te kennen, waar zij weiden. Zo zeide die man: Zij zijn van hier gereisd; want ik hoorde hen zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen na, en vond hen te Dothan. En zij zagen hem van verre; en eer hij tot hen naderde, sloegen zij tegen hem een listigen raad, om hem te doden. En zij zeiden de een tot den ander: Ziet, daar komt die meester-dromer aan! Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan, en hem in een dezer kuilen werpen; en wij zullen zeggen: een boos dier heeft hem opgegeten; zo zullen wij zien, wat van zijn dromen worden zal. Ruben hoorde dat, en verloste hem uit hun hand; en hij zeide: Laat ons hem niet aan het leven slaan. Ook zeide Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; werpt hem in dezen kuil die in de woestijn is, en legt de hand niet aan hem; opdat hij hem uit hun hand verloste, om hem tot zijn vader weder te brengen. En het geschiedde, als Jozef tot zijn broederen kwam, zo togen zij Jozef zijn rok uit, den veelvervigen rok, dien hij aanhad. En zij namen hem, en wierpen hem in den kuil; doch de kuil was ledig; er was geen water in. Daarna zaten zij neder om brood te eten, en hieven hun ogen op, en zagen, en ziet, een reisgezelschap van Ismaëlieten kwam uit Gilead; en hun kemelen droegen specerijen en balsem, en mirre, reizende, om dat af te brengen naar Egypte. Toen zeide Juda tot zijn broederen: Wat gewin zal het zijn, dat wij onzen broeder doodslaan, en zijn bloed verbergen? Komt, en laat ons hem aan deze Ismaëlieten verkopen, en onze hand zij niet aan hem; want hij is onze broeder, ons vlees; en zijn broederen hoorden hem. Als nu de Midianietische kooplieden voorbijtogen, zo trokken en hieven zij Jozef op uit den kuil, en verkochten Jozef aan deze Ismaëlieten voor twintig zilverlingen; die brachten Jozef naar Egypte.

Genesis 37:15-28 Herziene Statenvertaling (HSV)

Een man trof hem aan, want zie, hij was aan het ronddwalen op het veld, en de man vroeg hem: Wat zoek je? Hij zei: Ik ben op zoek naar mijn broers; vertel mij toch waar zij aan het weiden zijn. Toen zei die man: Zij zijn vanhier opgebroken, want ik hoorde hen zeggen: Laten we naar Dothan gaan. Jozef ging zijn broers achterna en trof hen aan bij Dothan. Zij zagen hem al van ver; en nog voor hij in hun nabijheid gekomen was, beraamden zij een listig plan tegen hem om hem te doden. Zij zeiden tegen elkaar: Zie, daar komt die meesterdromer aan. Nu dan, kom, laten we hem doodslaan en hem in een van deze putten gooien, en wij zullen zeggen: Een wild dier heeft hem opgegeten. Dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen terechtkomt. Ruben hoorde dat en wilde hem uit hun hand redden. Hij zei: Laten wij hem niet om het leven brengen. Ruben zei ook tegen hen: Vergiet geen bloed; gooi hem in deze put die in de woestijn is, en sla niet de hand aan hem. Hij zei dit om hem uit hun hand te redden en hem naar zijn vader terug te brengen. En het gebeurde, toen Jozef bij zijn broers was gekomen, dat zij Jozef zijn gewaad uittrokken, het veelkleurige gewaad dat hij droeg, en zij namen hem en gooiden hem in de put. De put nu was leeg, er stond geen water in. Vervolgens gingen zij zitten om de maaltijd te gebruiken. Toen ze hun ogen opsloegen, zagen zij, zie, een karavaan van Ismaëlieten uit Gilead aankomen. En hun kamelen droegen specerijen, balsem en mirre, en zij waren op weg om dat naar Egypte te brengen. Toen zei Juda tegen zijn broers: Wat hebben wij er voor baat bij, als wij onze broer doden en zijn bloed verbergen? Kom, laten wij hem aan de Ismaëlieten verkopen; laten wij niet onze hand aan hem slaan. Hij is immers onze broer, ons eigen vlees. Zijn broers luisterden naar hem. Toen er Midianitische kooplieden voorbijkwamen, trokken en tilden zij Jozef uit de put en verkochten zij Jozef voor twintig zilverstukken aan de Ismaëlieten. Die brachten Jozef naar Egypte.

Genesis 37:15-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Toen hij nu in het veld omdoolde, trof hem een man aan, die hem vroeg: Wat zoekt gij? En hij zeide: Ik zoek mijn broeders; vertel mij toch, waar zij weiden. Daarop zeide die man: Zij zijn van hier opgebroken, want ik heb hen horen zeggen: Laten wij naar Dotan gaan. Toen ging Jozef zijn broeders achterna en hij trof hen aan te Dotan. En zij zagen hem van verre. Maar voordat hij bij hen gekomen was, smeedden zij een aanslag tegen hem om hem te doden. Zij zeiden tot elkander: Zie, daar komt die aartsdromer aan. Nu dan, komt, laten wij hem doden en in een van de putten werpen, en laten wij dan zeggen: een wild dier heeft hem verslonden. Dan zullen wij zien, wat er van zijn dromen terechtkomt. Toen Ruben dit hoorde, wilde hij hem uit hun hand redden, en zeide: Laten wij hem niet doodslaan. Verder zeide Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; werpt hem in deze put, die in de woestijn is, maar slaat de hand niet aan hem – met de bedoeling hem uit hun hand te redden en naar zijn vader terug te brengen. Zodra Jozef bij zijn broeders gekomen was, trokken zij Jozef zijn kleed uit, het pronkgewaad, dat hij droeg. En zij namen hem en wierpen hem in de put; de put nu was leeg, er stond geen water in. Daarna zetten zij zich neer om te eten. Toen zij hun ogen opsloegen – daar zagen zij een karavaan van Ismaëlieten aankomen uit Gilead, wier kamelen gom, balsem en hars droegen, op weg om dat naar Egypte te brengen. Toen zeide Juda tot zijn broeders: Wat voordeel is erin gelegen, wanneer wij onze broeder doden en zijn bloed verbergen? Komt dan, laten wij hem aan de Ismaëlieten verkopen, doch laten wij niet de hand aan hem slaan, want hij is onze broeder, ons eigen vlees. En zijn broeders gaven daaraan gehoor. Toen Midjanitische mannen, kooplieden, voorbijgingen, trokken zij Jozef omhoog, haalden hem op uit de put en verkochten Jozef voor twintig zilverstukken aan de Ismaëlieten; en dezen brachten Jozef naar Egypte.

Genesis 37:15-28 Het Boek (HTB)

Toen hij door de velden zwierf op zoek naar zijn broers, zag een man hem en vroeg: ‘Wie zoek je?’ ‘Ik zoek mijn broers en de schapen,’ gaf Jozef als antwoord. ‘Hebt u ze soms gezien?’ ‘Jazeker,’ zei de man, ‘maar ze zijn hier niet meer. Ik hoorde hen zeggen dat ze naar Dotan gingen.’ Jozef volgde zijn broers naar Dotan en vond hen daar. Maar toen zij hem zagen aankomen, besloten zij hem te doden! ‘Kijk, daar komt die grote dromer aan,’ riepen ze. ‘Vooruit, laten we hem doden en dan in een waterput gooien. We kunnen vader vertellen dat een wild dier hem heeft opgegeten. Eens zien wat er van zijn mooie dromen terechtkomt!’ Maar Ruben voelde daar niets voor en zei: ‘Laten we hem niet doden. We mogen geen bloed vergieten. We kunnen hem beter levend in een waterput gooien, dan hoeven wij onze handen niet vuil te maken’ (Ruben wilde Jozef later uit de put halen en hem terugbrengen bij zijn vader). Dus pakten zij Jozef zo gauw hij bij hen was in zijn kraag, trokken hem zijn mooie, veelkleurige mantel uit en gooiden hem in een droogstaande waterput. Toen gingen ze bij elkaar zitten om te eten. Plotseling zagen ze in de verte een rij kamelen aankomen, waarschijnlijk een karavaan van Ismaëlitische handelaars die gom, balsem en hars van Gilead naar Egypte vervoerden. ‘Kijk eens,’ zei Juda tegen de anderen. ‘Daar komt een stel Ismaëlieten aan. Laten we Jozef aan hen verkopen, in plaats van hem te doden, want hij is tenslotte onze broer.’ Zijn broers waren het met hem eens. Toen de karavaan bij hen aankwam, haalden ze Jozef uit de put en verkochten hem voor twintig zilverstukken aan de handelaars, die hem meenamen naar Egypte.

Genesis 37:15-28 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Toen hij daar in het veld rondzwierf, kwam er een man naar hem toe. Hij vroeg Jozef: "Wat zoek je?" Jozef antwoordde: "Ik zoek mijn broers. Weet je ook waar ze hun schapen aan het hoeden zijn?" De man zei: "Ze zijn hier vertrokken. Ik heb hen horen zeggen dat ze naar Dotan wilden gaan." Toen ging Jozef zijn broers achterna en vond hen inderdaad in Dotan. Ze zagen hem al van ver aankomen. Maar voordat hij bij hen was, bedachten ze een plan om hem te doden. Ze zeiden tegen elkaar: "Daar komt die meesterdromer. Laten we hem vermoorden en in één van de putten gooien. We zullen zeggen dat een wild dier hem heeft opgegeten. Dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen terechtkomt." Toen Ruben dit hoorde, wilde hij Jozef redden. Hij zei: "Laten we hem niet doden. Jullie mogen geen bloed vergieten. Gooi hem in deze put in de woestijn, maar dood hem niet." Want hij was van plan hem te redden en naar zijn vader terug te brengen. Toen Jozef bij zijn broers kwam, rukten ze hem de mooie gekleurde mantel af die hij aan had. Ze grepen hem en gooiden hem in de put. Die was leeg: er stond geen water in. Daarna gingen ze zitten eten. Toen ze opkeken, zagen ze een karavaan van Ismaëlieten aankomen. Hun kamelen droegen specerijen, balsemhars en mirre . De karavaan was op weg van Gilead naar Egypte. Juda zei tegen zijn broers: "Wat hebben we er aan als we onze broer doden en ergens verbergen? We kunnen hem veel beter aan de Ismaëlieten verkopen! Dan doden we hem niet, want hij is tenslotte onze eigen broer." Zijn broers vonden het een goed plan. Toen de handelaars uit Midian voorbij kwamen, trokken de broers Jozef uit de put en verkochten hem voor 20 zilverstukken aan de Ismaëlieten. Zij namen Jozef mee naar Egypte.