Genesis 42:29-38
Genesis 42:29-38 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En zij kwamen in het land Kanaän, tot Jakob, hun vader; en zij gaven hem te kennen al hun wedervaren, zeggende: Die man, de heer van dat land, heeft hard met ons gesproken; en hij heeft ons gehouden voor verspieders des lands. Maar wij zeiden tot hem: Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders. Wij waren twaalf gebroeders, zonen van onzen vader; de een is niet meer, en de kleinste is heden bij onzen vader in het land Kanaän. En die man, de heer van dat land, zeide tot ons: Hieraan zal ik bekennen, dat gijlieden vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij, en neemt voor den honger uwer huizen, en trekt heen. En brengt uw kleinsten broeder tot mij; zo zal ik weten, dat gij geen verspieders zijt, maar dat gij vroom zijt; uw broeder zal ik u wedergeven, en gij zult in dit land handelen. En het geschiedde, als zij hun zakken ledigden, ziet, zo had een iegelijk den bundel zijns gelds in zijn zak; en zij zagen de bundelen huns gelds, zij en hun vader, en zij waren bevreesd. Toen zeide Jakob, hun vader, tot hen: Gij berooft mij van kinderen! Jozef is er niet, en Simeon is er niet; nu zult gij Benjamin wegnemen! al deze dingen zijn tegen mij! Toen sprak Ruben tot zijn vader, zeggende: Dood twee mijner zonen, zo ik hem tot u niet wederbreng; geef hem in mijn hand, en ik zal hem weder tot u brengen! Maar hij zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet aftrekken; want zijn broeder is dood, en hij is alleen overgebleven; zo hem een verderf ontmoette op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe haren met droefenis ten grave doen nederdalen.
Genesis 42:29-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Toen zij bij hun vader Jakob gekomen waren, in het land Kanaän, deelden zij hem alles mee wat hun wedervaren was, en zeiden: Die man, de heer van dat land, heeft ons bits aangesproken en bejegende ons als verspieders van dat land. Toen zeiden wij tot hem: Wij zijn eerlijke lieden, wij zijn geen verspieders. Wij waren twaalf in getal, broeders, zonen van onze vader; één is niet meer, en de jongste is thans bij onze vader, in het land Kanaän. Toen zeide die man, de heer van dat land, tot ons: Hieraan zal ik weten, dat gij eerlijke lieden zijt: één broeder van u zult gij bij mij laten; neemt dan koren voor de honger uwer gezinnen en gaat heen; en brengt uw jongste broeder tot mij, opdat ik weet, dat gij geen verspieders zijt, maar eerlijke lieden; dan zal ik uw broeder aan u teruggeven, en gij moogt vrij in het land rondtrekken. Toen zij hun zakken ledigden – daar lag ieders geldbuidel in zijn zak; en toen zij en hun vader hun geldbuidels zagen, werden zij bevreesd. En hun vader Jakob zeide tot hen: Gij berooft mij van kinderen; Jozef is niet meer, en Simeon is er niet meer, en Benjamin wilt gij meenemen; dit alles is tegen mij. Toen zeide Ruben tot zijn vader: Gij moogt mijn twee zonen doden, indien ik hem niet tot u breng; geef hem onder mijn hoede en ik zal hem tot u terugbrengen. Maar hij zeide: Mijn zoon gaat niet met u mee, want zijn broeder is dood en hij is alleen overgebleven; overkomt hem een ongeluk op de weg die gij gaan zult, dan zult gij mijn grijze haar met verdriet in het dodenrijk doen nederdalen.
Genesis 42:29-38 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Ze reisden terug naar hun vader Jakob in Kanaän. Ze vertelden hem wat er allemaal was gebeurd. Ze zeiden: "Die man, de heer van het land, was heel kortaf tegen ons. Hij zei dat we spionnen waren. Toen zeiden we tegen hem: 'Wij zijn eerlijke mensen. We zijn geen spionnen. We waren met z'n twaalven. Twaalf zonen van één vader. Eén broer leeft niet meer, en de jongste is nog bij onze vader in Kanaän.' Toen zei die man tegen ons: 'Jullie moeten bewijzen dat jullie eerlijke mensen zijn. Daarom blijft één van jullie hier. Jullie mogen graan meenemen voor jullie gezinnen en naar huis gaan. Daarna brengen jullie je jongste broer bij mij. Dan weet ik dat jullie geen spionnen zijn, maar eerlijke mensen. Dan geef ik jullie je broer terug en mogen jullie vrij door het land reizen.' " Toen maakten ze hun zakken leeg. En ze ontdekten dat bovenin elke zak, op het graan, de geldzak met hun geld lag. Ze werden bang. Hun vader Jakob zei tegen hen: "Jullie beroven mij van mijn kinderen! Jozef is er niet meer. Simeon is in Egypte. Benjamin willen jullie meenemen. Mij overkomt ook alleen maar ellende!" Toen zei Ruben tegen zijn vader: "Als ik Benjamin niet mee terugbreng, mag u mijn twee zonen doden. Vertrouw me. Ik zal ervoor zorgen dat hij bij u terugkomt." Maar Jakob zei: "Nee, mijn zoon gaat niet met jullie mee. Zijn broer is al dood en nu is hij als enige overgebleven. Als hem op reis iets overkomt, zal ik sterven van verdriet. En dat zal dan jullie schuld zijn!"
Genesis 42:29-38 Herziene Statenvertaling (HSV)
En zij kwamen in het land Kanaän bij hun vader Jakob, en zij vertelden hem al wat hun overkomen was: Die man, de heer van dat land, sprak harde woorden tegen ons en hield ons voor spionnen van het land. Maar wij zeiden tegen hem: Wij zijn eerlijke mensen, wij zijn geen spionnen. Wij waren twaalf broers, zonen van onze vader; een is er niet meer, en de jongste is heden nog bij onze vader in het land Kanaän. Toen zei die man, de heer van dat land, tegen ons: Hierdoor zal ik te weten komen dat u eerlijke mensen bent: laat een van uw broers bij mij, neem koren mee om de honger van uw gezinnen te stillen, en ga op weg. Breng uw jongste broer naar mij toe; dan zal ik weten dat u geen spionnen bent, maar eerlijke mensen. Uw broer zal ik aan u teruggeven, en u kunt vrij in dit land rondtrekken. En het gebeurde, toen zij hun zakken leegmaakten, zie, ieders geldbuidel zat in zijn zak! Zij zagen hun geldbuidels, zij en hun vader, en zij werden bevreesd. Toen zei Jakob, hun vader, tegen hen: Jullie beroven mij van kinderen! Jozef is er niet meer, en Simeon is er niet; nu willen jullie Benjamin ook nog meenemen! Al deze dingen zijn tegen mij! Toen zei Ruben tegen zijn vader: U mag mijn twee zonen doden, als ik hem niet bij u terugbreng! Geef hem in mijn hand en ik zal hem bij u terugbrengen! Maar hij zei: Mijn zoon zal niet met jullie meetrekken, want zijn broer is dood en alleen hij is overgebleven. Als hem een ongeluk overkomt op de weg die jullie zullen gaan, dan zullen jullie mijn grijze haar met verdriet in het graf laten neerdalen.
Genesis 42:29-38 Het Boek (HTB)
Zo kwamen ze ten slotte terug bij hun vader Jakob in het land Kanaän en vertelden hem het hele verhaal. ‘Die leider van Egypte die over het graan gaat, sloeg gelijk een bitse toon tegen ons aan,’ vertelden zij Jakob. ‘Hij beschuldigde ons ervan spionnen te zijn. Wij hebben hem verteld dat wij eerlijke mannen zijn en geen spionnen. Wij zijn thuis met twaalf broers, allen zonen van één vader. Een van onze broers is dood en de andere is achtergebleven bij onze vader in het land Kanaän. Toen zei die man tegen ons: “U zult moeten bewijzen dat uw verhaal waar is. Een van u blijft hier. De anderen gaan met graan voor uw gezinnen naar huis en komen bij mij terug met uw jongste broer. Dan zal ik weten wat u bent: eerlijke mannen of spionnen. Als u bewijst dat u eerlijk bent, zal ik uw broer teruggeven en kunt u hier te allen tijde komen om graan te kopen.” ’ Toen zij de zakken met graan leegden, bleek in elke zak het geld te zitten dat zij hadden betaald! De vader en zijn zonen keken elkaar angstig aan. Toen riep Jakob uit: ‘Jullie hebben mij van mijn kinderen beroofd! Jozef kwam nooit terug. Simeon zit gevangen en nu willen jullie Benjamin ook nog meenemen! Waar heb ik dat toch aan verdiend!’ Ruben probeerde zijn vader te overreden: ‘Als ik Benjamin niet terugbreng, mag u mijn twee zonen doden. Ik neem de verantwoording voor hem op mij.’ Maar Jakob weigerde: ‘Mijn zoon gaat niet mee. Zijn broer Jozef is dood en hij is de enige die is overgebleven van zijn moeders kinderen. Als hem iets overkomt, zou dat mijn dood betekenen.’