Habakuk 1:5-17
Habakuk 1:5-17 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Ziet onder de heidenen, en aanschouwt, en verwondert u, verwondert u, want Ik werk een werk in ulieder dagen, hetwelk gij niet geloven zult, als het verteld zal worden. Want ziet, Ik verwek de Chaldeën, een bitter en snel volk, trekkende door de breedten der aarde, om erfelijk te bezitten woningen, die de zijne niet zijn. Schrikkelijk en vreselijk is hetzelve; zijn recht en zijn hoogheid gaat van hemzelven uit. Want zijn paarden zijn lichter dan de luipaarden, en zij zijn scherper dan de avondwolven, en zijn ruiters verspreiden zich; ja, zijn ruiters zullen van verre komen, zij zullen vliegen als een arend, zich spoedende om te eten. Het zal geheellijk tot geweld komen, wat zij inslorpen zullen met hun aangezichten, zullen zij brengen naar het oosten; en het zal de gevangenen verzamelen als zand. En hij zal de koningen beschimpen, en de prinsen zullen hem een belaching zijn; hij zal alle vesting belachen; want hij zal stof vergaderen, en hij zal ze innemen. Dan zal hij den geest veranderen, en hij zal doortrekken, en zich schuldig maken, houdende deze zijn kracht voor zijn god. Zijt Gij niet van ouds af de HEERE, mijn God, mijn Heilige? Wij zullen niet sterven; o HEERE! tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en o Rots! om te straffen, hebt Gij hem gegrondvest. Gij zijt te rein van ogen, dan dat Gij het kwade zoudt zien, en de kwelling kunt Gij niet aanschouwen; waarom zoudt Gij aanschouwen die trouwelooslijk handelen? Waarom zoudt Gij zwijgen, als de goddeloze dien verslindt, die rechtvaardiger is dan hij? En waarom zoudt Gij de mensen maken, als de vissen der zee, als het kruipend gedierte, dat geen heerser heeft? Hij trekt ze allen met den angel op, hij vergadert ze in zijn garen, en hij verzamelt ze in zijn net; daarom verblijdt en verheugt hij zich. Daarom offert hij aan zijn garen, en rookt aan zijn net; want door dezelve is zijn deel vet geworden, en zijn spijze smoutig. Zal hij dan daarom altoos zijn garen ledig maken, en zal hij niet verschonen, met altoos de volken te doden?
Habakuk 1:5-17 Herziene Statenvertaling (HSV)
Zie rond onder de heidenvolken en aanschouw, verbijster u, sta verbijsterd, want Ik breng in uw dagen een werk tot stand dat u niet zult geloven wanneer het verteld wordt. Want zie, Ik doe de Chaldeeën opstaan, dat grimmige en onstuimige volk, dat de breedten van de aarde doorkruist om woningen in bezit te nemen die niet van hem zijn. Schrikwekkend en ontzagwekkend is het. Zijn recht en zijn hoogheid gaan van hem uit. Zijn paarden zijn sneller dan luipaarden, feller dan avondwolven. Zijn ruiters komen eraan in galop, zijn ruiters komen van ver aangevlogen als een arend die toeschiet om te verslinden. Ieder van hen komt om geweld te bedrijven, hun gezichten oostwaarts gericht, en men verzamelt gevangenen als zand. Ja, zelf drijft hij de spot met de koningen, vorsten zijn hem een bespotting. Zelf lacht hij om elke vesting, hij hoopt er aarde tegen op en neemt hem in. Dan zal hij als de wind veranderen en verdertrekken. Zo maakt hij zich schuldig die van zijn kracht zijn god maakt. Bent U niet van oudsher de HEERE, mijn God, mijn Heilige? Wij zullen niet sterven. HEERE, U hebt hem gesteld tot een oordeel. Rots, U hebt hem gegrondvest om te straffen. U bent te rein van ogen om het kwade aan te zien, moeite kunt U niet aanschouwen. Waarom aanschouwt U wie trouweloos handelen, zwijgt U, wanneer een goddeloze hem verslindt die rechtvaardiger is dan hijzelf? U maakt de mensen als vissen in de zee, als kruipende dieren, die geen heerser hebben. Hij haalt ze alle met een vishaak op, brengt ze bijeen met zijn sleepnet, en verzamelt ze met zijn werpnet. Daarom verblijdt en verheugt hij zich. Daarom offert hij aan zijn sleepnet, brengt hij een reukoffer aan zijn werpnet, want daardoor is zijn vangst groot en zijn voedsel overvloedig. Mag hij daarom zijn sleepnet blijven leegmaken, volken zonder medelijden blijven doden?
Habakuk 1:5-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Ziet onder de heidenen en let op, en verbaast u, ontzet u, want Ik doe een werk in uw dagen, dat gij niet zoudt geloven, wanneer het verteld wordt. Want zie, Ik verwek de Chaldeeën, dat grimmige en onstuimige volk, dat de breedten der aarde doortrekt om woonsteden in bezit te nemen, die de zijne niet zijn. Schrikkelijk en vreselijk is het, zijn recht en zijn hoogheid gaan van hemzelf uit. Zijn paarden zijn vlugger dan panters, en sneller dan avondwolven; zijn rossen en zijn ruiters komen aan in galop, zij komen van verre aangevlogen als een arend, die toeschiet om te verslinden. Heel dat volk komt om geweld te bedrijven, het aanstormen van zijn voorhoede is een oostenwind, en het verzamelt gevangenen als zand. Met koningen drijft het de spot en machthebbers zijn hem een belaching. Het lacht om elke vesting, het werpt er aarde tegenop en neemt haar in. Dan snelt het voort als de wind en trekt verder; zo maakt hij zich schuldig, wiens kracht zijn god is. Zijt Gij niet vanouds, HERE, mijn God, mijn Heilige? Wij sterven niet. HERE, tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en, o Rots! om te tuchtigen hebt Gij hem bestemd. Gij, die te rein van ogen zijt om het kwaad te zien, en die het onrecht niet kunt aanschouwen, waarom aanschouwt Gij de trouwelozen en zwijgt Gij, als de goddeloze verslindt hem die rechtvaardiger is dan hij, zodat Gij de mensen maakt als vissen der zee, als het kruipend gedierte, dat geen heerser heeft? Hen allen trekt hij op met de haak, sleept ze in zijn net en vergadert ze in zijn zegen; daarom is hij verblijd en hij jubelt. Daarom slacht hij offers voor zijn net en ontsteekt ze voor zijn zegen; want door deze is zijn deel vet en zijn spijs overvloedig. Zal hij daarom zijn net ledigen, en voortdurend volkeren doden zonder mededogen?
Habakuk 1:5-17 Het Boek (HTB)
De HERE antwoordt: ‘Kijk eens naar de volken en verbaas u! Want Ik ga tijdens uw leven iets doen wat u niet zou geloven als het werd verteld. Ik ga een nieuwe wereldmacht ten tonele voeren, de Chaldeeën, een wreed, woest volk. Zij trekken de hele wereld door en veroveren andermans woonplaatsen. Zij staan bekend als een afschrikwekkend, angstaanjagend volk. Zij bepalen zelf wat recht is en vertrouwen op eigen kracht. Hun paarden zijn vlugger dan panters en lopen harder dan een wolf in de schemering. Hun ruiters komen aan in galop, zij komen uit verre landen toeschieten als een arend op zijn prooi. Zij komen om geweld te plegen. Hun aanval is als een verzengende oostenwind. Zij verzamelen gevangenen alsof het zand is. Zij drijven de spot met koningen en vorsten en lachen om elke vesting. Want de Chaldeeën gooien er gewoon aarde tegenaan en nemen haar in. Als een wervelwind gaan zij verder en verdwijnen uit het gezicht, maar hun schuld is groot, want zij maken van hun kracht hun god.’ Och HERE, mijn heilige God, U die eeuwig leeft: zou U met dit alles het plan hebben ons weg te vagen? Natuurlijk niet! HERE, onze rots, U besloot de Chaldeeën te laten komen om ons te straffen en terecht te wijzen vanwege onze zonden. U, die te reine ogen hebt om kwaad en onrecht te kunnen aanzien, hoe kunt U die verraders toelaten? Waarom doet U niets wanneer die goddeloze volken ons, die rechtvaardiger zijn dan zij, vernietigen? Waarom behandelt u de mensen als vissen die gevangen en gedood worden, als kruipende dieren die geen leider hebben om hen te verdedigen tegen de vijand? Moeten wij aan hun haken worden opgevist of uit hun netten worden gehaald terwijl zij juichen over hun vangst? Dan brengen zij offers aan hun netten en branden er wierook voor. ‘Dit zijn de goden waaraan wij onze vette buit en overvloedige maaltijd te danken hebben!’ zeggen zij. Mogen zij maar altijd zo doorgaan? Mogen zij voortdurend andere volken meedogenloos blijven vernietigen?
Habakuk 1:5-17 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
[ De Heer zegt: ] "Kijk eens bij de andere volken. Wees verbaasd en geschokt over wat je daar ziet. Want nog tijdens jullie leven zal Ik iets doen wat je niet zou geloven als iemand het je vertelde. Want let op, Ik zal de Babyloniërs laten komen. Dat wilde, vechtlustige volk dat over de hele aarde oprukt om andere landen te veroveren. Iedereen is bang voor hen. Het is een vreselijk volk. Want zij bepalen wat er gebeurt. Ze doen wat ze willen. Hun paarden zijn vlugger dan luipaarden, sneller dan wolven in de avond. Hun paarden en ruiters komen aansnellen uit de verte, snel als een adelaar die neerduikt op zijn prooi. Dat grote leger zal komen met geweld, als een orkaan die alles meesleurt naar het oosten. Ze nemen ontelbaar veel mensen gevangen, zo ontelbaar als zand. Voor geen enkele koning of stad zijn ze bang. Ze lachen om elke tegenstander. Ze veroveren steden zonder moeite en gaan snel als de wind weer verder. Zo maken ze zich schuldig, want hun kracht is hun god." [ Habakuk zegt: ] "Maar Heer, U bent toch altijd onze God geweest? U bent toch mijn heilige God? Wij zullen toch niet sterven? Heer, U stuurt de vijand op ons af. U gebruikt hen om ons te straffen, U, de God op wie wij vertrouwen! Heer, U bent volmaakt! U kan kwaad niet toestaan. U kan oneerlijkheid niet verdragen. Hoe kunt U dan toestaan wat dit vreselijke volk ons volk aandoet? Hoe kunt U verdragen dat ze een volk veroveren dat beter is dan zij? Waarom laat U hen de mensen vangen als vissen in de zee, als weerloze diertjes die geen meester hebben? Ze vangen de volken, slaan ze aan de haak, vangen ze in hun net, slepen ze bij elkaar. Ze zijn blij en juichen over hun buit. Ze brengen offers voor hun net, om het te danken dat ze zoveel hebben gevangen. Want dankzij hun netten hebben ze zoveel te eten. Hoelang mogen ze hun net nog leegschudden? Hoelang mogen ze nog zonder medelijden volken doden?"