Hebreeën 6:11-20
Hebreeën 6:11-20 Herziene Statenvertaling (HSV)
Maar wij verlangen ernaar dat ieder van u dezelfde inzet toont, tot volle zekerheid van de hoop, tot het einde toe, opdat u niet traag wordt, maar navolgers bent van hen die door geloof en geduld de beloften beërven. Want toen God Abraham de belofte deed, zwoer Hij bij Zichzelf, omdat Hij bij niemand die hoger was, kon zweren. Hij zei: Voorzeker, rijk zal Ik u zegenen en overvloedig zal Ik u in aantal doen toenemen. En zo heeft hij de belofte verkregen na daar geduldig op gewacht te hebben. Mensen zweren immers bij Iemand die hoger is dan zijzelf, en de eed, die hun tot bevestiging dient, is het eind van alle tegenspraak. Omdat Hij aan de erfgenamen van de belofte overvloediger de onveranderlijkheid van Zijn raadsbesluit wilde bewijzen, heeft God die bekrachtigd met een eed, opdat wij door twee onveranderlijke dingen, waarin het onmogelijk is dat God zou liegen, een sterke troost zouden ontvangen, wij die bij Hem de toevlucht genomen hebben om de hoop die voor ons ligt, vast te houden. Deze hoop hebben wij als een anker voor de ziel, dat vast en onwrikbaar is en reikt tot in het binnenste heiligdom, achter het voorhangsel. Daar is de Voorloper voor ons binnengegaan, namelijk Jezus, Die naar de ordening van Melchizedek Hogepriester geworden is tot in eeuwigheid.
Hebreeën 6:11-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Maar het is onze begeerte, dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen tot de verwezenlijking der hoop tot het einde toe, opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld de beloften beërven. Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf, zeggende: Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen. En zó, door geduld te oefenen, heeft deze het beloofde verkregen. Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak. Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden, opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die (tot Hem de) toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt. Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel, waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid.
Hebreeën 6:11-20 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Maar ik zeg dit om jullie te waarschuwen. Ik wil erg graag dat jullie allemaal vol vertrouwen tot het einde toe goed jullie best blijven doen. Dan zullen jullie niet lui [ in het geloof ] worden. Maar dan zullen jullie net zo zijn als de mensen die vóór jullie vol geloof hebben geleefd. Door hun geduld en hun geloof hebben zij gekregen wat God aan hen had beloofd. [ Neem bijvoorbeeld Abraham. ] Toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij bij Zichzelf (omdat Hij bij niemand kon zweren die belangrijker is dan Hijzelf): "Ik zal aldoor goed voor je zijn. En Ik zal je tot een steeds groter volk maken." En door dat geduldig te blijven geloven, heeft Abraham gekregen wat God hem had beloofd. Mensen zweren bij iemand die belangrijker is dan zijzelf. Daarmee geven ze kracht aan de belofte die ze doen. Niemand kan er meer aan twijfelen. Daarom heeft God bij Zichzelf gezworen. Zo wilde Hij nóg duidelijker laten zien dat Hij Zich aan zijn belofte zou houden. Hij wilde dat de mensen aan wie Hij de belofte deed, niet aan Hem zouden twijfelen. Zo zijn er dus twee dingen die niet meer kunnen worden veranderd[ : de belofte van God en de eed van God ]. Bovendien kan God niet liegen. Dus als we naar Hem toe vluchten om gered te worden, weten we zeker dat we op Hem kunnen vertrouwen. De zekerheid dat Hij ons zal redden is als een anker voor onze ziel. Daarmee zijn we verbonden met God Zelf, achter het gordijn in de [ hemelse ] tempel. Want Jezus is daar als eerste vóór ons naar binnen gegaan. Hij is daar voor eeuwig onze Hogepriester geworden, net als Melchizédek.
Hebreeën 6:11-20 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Maar wij begeren, dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze, tot de volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe; Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven. Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand, die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven, Zeggende: Waarlijk, zegenende zal Ik u zegenen, en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen. En alzo, lankmoediglijk verwacht hebbende, heeft hij de belofte verkregen. Want de mensen zweren wel bij den meerdere dan zij zijn, en de eed tot bevestiging is denzelven een einde van alle tegenspreken; Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daartussen is gekomen; Opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden; Welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste van het voorhangsel; Daar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizédek, een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid.
Hebreeën 6:11-20 Het Boek (HTB)
Wij verlangen ernaar dat ieder van u tot het einde toe ijverig zal doorgaan, zodat het goede waarop u zo geduldig wacht, mag plaatsvinden. En ook dat u de moed niet laat zakken, maar het voorbeeld volgt van de mensen die, door hun geloof en geduld, ontvingen wat God hun had beloofd. Toen God aan Abraham een belofte deed, zwoer Hij bij zijn eigen naam, omdat er niemand hoger is dan Hijzelf voor wie Hij een eed kan afleggen. ‘Abraham,’ zei Hij, ‘Ik zal u telkens weer zegenen en Ik zal u veel nakomelingen geven.’ Abraham bleef geduldig wachten tot God hem een zoon gaf, zoals Hij had beloofd. Als iemand zweert, doet hij dat bij iemand die hoger is dan hijzelf, en een eed is het einde van alle tegenspraak. God heeft ook een eed afgelegd om duidelijk te maken dat Hij niet anders kan dan zijn woord houden, Hij wilde dat de mensen aan wie Hij de belofte deed, niet zouden twijfelen. Omdat God een belofte heeft gedaan én een eed heeft afgelegd, valt er aan zijn woorden niet te twijfelen. Daarbij is het uitgesloten dat Hij zou liegen. Dat geeft moed en hoop aan ieder die naar Hem vlucht om gered te worden. De zekerheid dat wij gered zullen worden, is een sterk en betrouwbaar anker voor ons leven. Daardoor zijn wij verbonden met God Zelf, achter het gordijn van de hemelse tempel. Jezus is daar vóór ons binnengegaan om voor ons te pleiten. Hij is voor altijd hogepriester geworden, op dezelfde wijze als Melchisedek.