Richteren 10:1-16
Richteren 10:1-16 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Na Abimelech nu stond op, om Israël te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraïm. En hij richtte Israël drie en twintig jaren; en hij stierf, en werd begraven te Samir. En na hem stond op Jaïr, de Gileadiet; en hij richtte Israël twee en twintig jaren. En hij had dertig zonen, rijdende op dertig ezelveulens, en die hadden dertig steden, die zij noemden Havvoth-Jaïr, tot op dezen dag, dewelke in het land van Gilead zijn. En Jaïr stierf, en werd begraven te Kamon. Toen voeren de kinderen Israëls voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en dienden de Baäls, en Astharoth, en de goden van Syrië, en de goden van Sidon, en de goden van Moab, en de goden der kinderen Ammons, mitsgaders de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE, en dienden Hem niet. Zo ontstak de toorn des HEEREN tegen Israël; en Hij verkocht hen in de hand der Filistijnen, en in de hand der kinderen Ammons. En zij onderdrukten en vertraden de kinderen Israëls in datzelve jaar; achttien jaren onderdrukten zij al de kinderen Israëls, die aan gene zijde van de Jordaan waren, in het land der Amorieten, dat in Gilead is. Daartoe togen de kinderen Ammons over de Jordaan, om te krijgen, zelfs tegen Juda, en tegen Benjamin, en tegen het huis van Efraïm; zodat het Israël zeer bang werd. Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE, zeggende: Wij hebben tegen U gezondigd, zo omdat wij onzen God hebben verlaten, als dat wij de Baäls gediend hebben. Maar de HEERE zeide tot de kinderen Israëls: Heb Ik u niet van de Egyptenaren, en van de Amorieten, en van de kinderen Ammons, en van de Filistijnen, En de Sidoniërs, en Amalekieten, en Maonieten, die u onderdrukten, toen gij tot Mij riept, alsdan uit hun hand verlost? Nochtans hebt gij Mij verlaten, en andere goden gediend; daarom zal Ik u niet meer verlossen. Gaat henen, roept tot de goden, die gij verkoren hebt; laten die u verlossen, ter tijd uwer benauwdheid. Maar de kinderen Israëls zeiden tot den HEERE: Wij hebben gezondigd; doe Gij ons, naar alles, wat goed is in Uw ogen; alleenlijk verlos ons toch te dezen dage! En zij deden de vreemde goden uit hun midden weg, en dienden den HEERE. Toen werd Zijn ziel verdrietig over den arbeid van Israël.
Richteren 10:1-16 Herziene Statenvertaling (HSV)
Na Abimelech stond Tola op om Israël te verlossen. Hij was de zoon van Pua, de zoon van Dodo, een man uit Issaschar, en hij woonde in Samir, in het bergland van Efraïm. Hij gaf drieëntwintig jaar leiding aan Israël. Toen stierf hij en werd begraven in Samir. Na hem stond Jaïr op, de Gileadiet. Hij gaf tweeëntwintig jaar leiding aan Israël. Hij had dertig zonen, die op dertig ezelshengsten reden en dertig steden hadden. Men noemt ze tot op deze dag de dorpen van Jaïr, die in het land Gilead liggen. Jaïr stierf en werd begraven in Kamon. Maar de Israëlieten deden opnieuw wat slecht was in de ogen van de HEERE, en dienden de Baäls en de Astartes en de goden van Syrië, de goden van Sidon, de goden van Moab, de goden van de Ammonieten en de goden van de Filistijnen. Zij verlieten de HEERE en dienden Hem niet. Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël en Hij leverde hen over in de hand van de Filistijnen en in de hand van de Ammonieten. En in datzelfde jaar begonnen dezen de Israëlieten te verdrukken en te vertrappen. Achttien jaar onderdrukten zij al de Israëlieten die aan de overzijde van de Jordaan woonden, in het land van de Amorieten, dat in Gilead lag. Bovendien staken de Ammonieten de Jordaan over om ook tegen Juda te strijden en tegen Benjamin en het huis van Efraïm, zodat Israël zeer in het nauw zat. Toen riepen de Israëlieten tot de HEERE en zeiden: Wij hebben tegen U gezondigd, zowel omdat wij onze God hebben verlaten, alsook omdat wij de Baäls hebben gediend. Maar de HEERE zei tegen de Israëlieten: Heb Ik u niet van de Egyptenaren verlost, en van de Amorieten, de Ammonieten en de Filistijnen, en van de Sidoniërs, de Amalekieten en de Maonieten, toen zij u onderdrukten en u tot Mij riep en Ik u uit hun hand verloste? En toch hebt u Mij verlaten en andere goden gediend. Daarom zal Ik u niet meer verlossen. Ga weg en roep tot de goden die u verkozen hebt. Laten die u verlossen ten tijde dat u in nood verkeert! Maar de Israëlieten zeiden tegen de HEERE: Wij hebben gezondigd. Doet u maar met ons naar alles wat goed is in Uw ogen; alleen, red ons toch op deze dag! En zij deden de vreemde goden uit hun midden weg en dienden de HEERE. Toen kon Zijn ziel de moeite van Israël niet langer verdragen.
Richteren 10:1-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Na Abimelek stond Tola op om Israël te verlossen, de zoon van Pua, de zoon van Dodo, een man uit Issakar. Hij woonde te Samir op het gebergte van Efraïm en richtte Israël drieëntwintig jaar; hij stierf en werd begraven te Samir. Na hem stond de Gileadiet Jaïr op, en richtte Israël tweeëntwintig jaar. Hij nu had dertig zonen, die reden op dertig ezelhengsten, en dertig nederzettingen hadden; tot op de huidige dag noemt men ze de dorpen van Jaïr in het land Gilead. En Jaïr stierf en werd begraven te Kamon. De Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN; zij dienden de Baäls en de Astartes, de goden van Aram, Sidon en Moab, de goden der Ammonieten en der Filistijnen, maar de HERE verlieten zij en dienden Hem niet. Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen over in de macht der Filistijnen en der Ammonieten. In datzelfde jaar verdrukten en vertrapten zij de Israëlieten: en achttien jaar lang deden zij dit met alle Israëlieten aan de overzijde van de Jordaan, in het land der Amorieten in Gilead. En de Ammonieten trokken de Jordaan over om ook tegen Juda, Benjamin en het huis van Efraïm oorlog te voeren, zodat Israël in grote benauwdheid geraakte. Toen riepen de Israëlieten tot de HERE: Wij hebben tegen U gezondigd, want wij hebben onze God verlaten en de Baäls gediend. Maar de HERE zeide tot de Israëlieten: Heb Ik u niet verlost uit de macht van de Egyptenaren, de Amorieten, de Ammonieten, de Filistijnen, de Sidoniërs, Amalek en Maon, toen zij u verdrukten en gij tot Mij riept? Gij echter hebt Mij verlaten en andere goden gediend; daarom zal Ik u niet meer verlossen. Gaat maar de goden aanroepen, die gij verkozen hebt; laten die u verlossen wanneer gij in benauwdheid zijt. Toen zeiden de Israëlieten tot de HERE: Wij hebben gezondigd. Doe met ons al wat U goeddunkt. Maar red ons toch deze keer! En zij verwijderden de vreemde goden uit hun midden en dienden de HERE; toen kon Hij Israëls ellende niet langer aanzien.
Richteren 10:1-16 Het Boek (HTB)
Nadat Abimelech was gestorven, werd Thola (de zoon van Pua en kleinzoon van Dodo) Israëls volgende richter. Hij hoorde bij de stam van Issachar, maar woonde in Samir, in de bergen van Efraïm. Hij was drieëntwintig jaar richter over Israël. Na zijn dood werd hij begraven in zijn woonplaats Samir. Zijn opvolger heette Jaïr. Deze man, afkomstig uit Gilead, leidde Israël tweeëntwintig jaar. Zijn dertig zonen hadden allemaal een eigen ezelshengst en ieder een eigen dorp in het gebied Gilead. Deze groep dorpen heet nog steeds ‘Dorpen van Jaïr.’ Na zijn overlijden werd Jaïr begraven in Kamon. De Israëlieten keerden zich daarna opnieuw van de HERE af en vereerden de heidense goden Baäl en Astarte en de afgoden van Aram, Sidon, Moab, Ammon en die van de Filistijnen. Maar de HERE keerden zij de rug toe. Toen ontstak de HERE in toorn en leverde hen over aan de Filistijnen en Ammonieten. Israël had zwaar onder hen te lijden. De vijandelijke aanvallen richtten zich vooral op het gebied van de Amorieten ten oosten van de Jordaan, dat wil zeggen Gilead, maar ook op dat van Juda, Benjamin en Efraïm. Want de Ammonieten staken de Jordaan over om Israël aan te vallen. Achttien jaar lang had Israël het zwaar te verduren. Ten slotte keerden de Israëlieten terug naar de HERE. ‘Wij hebben tegen U gezondigd,’ bekenden zij. ‘Wij hebben U, onze God, verlaten om afgodsbeelden van Baäl te vereren.’ Maar de HERE antwoordde: ‘Heb Ik u niet verlost van de Egyptenaren, Amorieten, Ammonieten, Filistijnen, Sidoniërs, Amalekieten en Maonieten? Is het ooit voorgekomen dat u om hulp smeekte en Ik u niet verloste? Toch verlaat u Mij steeds weer en vereert u andere goden. Daarom zal Ik u niet meer verlossen. Ga die nieuwe goden maar aanroepen die u zelf hebt uitgekozen! Laten die u maar uit de nood redden!’ Maar de Israëlieten smeekten opnieuw: ‘Wij hebben gezondigd. Doet U maar met ons wat U wilt, maar verlos ons alstublieft nog één keer van onze vijanden!’ Zij vernietigden hun afgoden en vereerden alleen de HERE. Toen kon de HERE hun ellende niet langer aanzien.
Richteren 10:1-16 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Na de dood van Abimelech werd Tola Israëls bevrijder. Hij was de zoon van Pua, die een zoon was van Dodo, een man uit de stam van Issaschar. Hij woonde in Samir in de bergen van de stam van Efraïm. Hij leidde Israël 23 jaar. Toen stierf hij en werd begraven in Samir. Na hem werd Jaïr uit Gilead leider van Israël. Hij leidde Israël 22 jaar. Hij had 30 zonen. Ze reden allemaal op een ezelshengst en hadden allemaal een eigen dorp in Gilead. Nog steeds worden die dorpen Havvot-Jaïr [ (= 'de dorpen van Jaïr') ] genoemd. Jaïr stierf en werd begraven in Kamon. De Israëlieten werden opnieuw ongehoorzaam aan de Heer. Ze leefden niet meer zoals Hij het wil. Ze aanbaden allerlei goden: Baäl en Astarot, de goden van Aram, Sidon en Moab, en de goden van de Ammonieten en de Filistijnen. Maar de Heer dienden ze niet meer. Daarom werd de Heer vreselijk boos op Israël. Hij gaf hen in de macht van de Filistijnen en de Ammonieten. Ze werden 18 jaar lang door hen verdrukt. Vooral de Israëlieten aan de oostkant van de Jordaan hadden het heel erg moeilijk. Dat was het gebied Gilead, waar vroeger de Amorieten hadden gewoond. De Ammonieten staken de Jordaan over en vielen ook de stammen van Juda, Benjamin en Efraïm [ aan de westkant van de Jordaan ] aan. Daardoor raakte Israël in grote moeilijkheden. Toen begonnen de Israëlieten de Heer om hulp te roepen. Ze zeiden: "We hebben verkeerd tegen U gedaan, want we hebben U verlaten en Baäl aanbeden." Maar de Heer antwoordde: "Ik heb jullie toch gered van de Egyptenaren, de Amorieten en de Ammonieten? En van de Filistijnen, de Sidoniërs, de Amalekieten en Maonieten? Elke keer als jullie Mij om hulp riepen, heb Ik jullie gered. Toch hebben jullie Mij ook steeds weer verlaten. Dan gingen jullie andere goden aanbidden. Daarom zal Ik jullie nu niet meer redden. Ga maar naar de goden die jullie nu uitgekozen hebben. Laten die jullie maar redden als jullie in moeilijkheden zitten!" Toen zeiden de Israëlieten tegen de Heer: "We hebben verkeerd gedaan! U mag ons daarvoor straffen. Maar red ons alstublieft nog deze éne keer!" Ze deden hun afgoden weg en dienden de Heer weer. Toen kon Hij het niet langer aanzien dat Israël zo verdrukt werd.