Job 39:1-12
Job 39:1-12 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Zult gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de graagheid der jonge leeuwen vervullen? Als zij nederbukken in de holen, en in den kuil zitten, ter loering? Wie bereidt de raaf haar kost, als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen, omdat er geen eten is? Weet gij den tijd van het baren der steengeiten? Hebt gij waargenomen den arbeid der hinden? Zult gij de maanden tellen, die zij vervullen, en weet gij den tijd van haar baren? Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting voortbrengen, haar smarten uitwerpen? Haar jongen worden kloek, worden groot door het koren; zij gaan uit, en keren niet weder tot dezelve. Wie heeft den woudezel vrij henengezonden, en wie heeft de banden des wilden ezels gelost? Dien Ik de wildernis tot zijn huis besteld heb, en het ziltige tot zijn woningen. Hij belacht het gewoel der stad; het menigerlei getier des drijvers hoort hij niet. Dat hij uitspeurt op de bergen, is zijn weide; en hij zoekt allerlei groensel na. Zal de eenhoorn u willen dienen? Zal hij vernachten aan uw kribbe?
Job 39:1-12 Herziene Statenvertaling (HSV)
Kunt u voor de leeuwin op prooi jagen en het verlangen van de jonge leeuwen vervullen, als zij zich bukken in de holen, en in hun schuilplaats zitten te loeren? Wie bereidt voor de raaf zijn voedsel, als zijn jongen om hulp roepen tot God, als zij ronddwalen omdat er geen eten is? Weet u de tijd waarop de berggeiten baren? Hebt u gezien dat de hinden jongen werpen? Kunt u de maanden tellen die zij vol moeten maken? En weet u de tijd van hun baren? Zij krommen zich en werpen hun jongen, hun weeën drijven hun vrucht uit. Hun jongen worden sterk, ze worden groot in het veld; ze gaan weg en komen niet meer bij hen terug. Wie heeft de wilde ezel vrij laten gaan? En wie heeft de banden van de woudezel losgemaakt? Ik heb hem de wildernis als zijn huis gegeven, en de zoutvlakte als zijn woning. Hij lacht om het rumoer van de stad; het luide geroep van de slavendrijver hoort hij niet. Hij speurt de bergen af, dat is zijn weide; en hij zoekt naar alles wat maar groen is. Zou de wilde os u willen dienen? Zou hij overnachten bij uw kribbe?
Job 39:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Kunt gij een prooi jagen voor de leeuwin en de begeerte der jonge leeuwen vervullen, wanneer zij wegduiken in hun holen, in het struikgewas op de loer liggen? Wie verschaft de raaf zijn buit, wanneer zijn jongen tot God roepen, ronddolen zonder eten? Kent gij de tijd, waarop de gemzen werpen? Neemt gij het jongen der hinden waar? Kunt gij de maanden van haar dracht tellen, en kent gij de tijd, waarop zij werpen? Zij krommen zich, brengen haar jongen voort, drijven haar vrucht uit. Haar jongen worden krachtig, groeien op in het veld, zij lopen weg en keren niet tot haar terug. Wie heeft de wilde ezel de vrijheid gegeven, ja, wie heeft de banden van de ezel der steppe geslaakt, wie Ik de vlakte tot zijn woning aanwees en het zilte land tot zijn verblijf? Hij lacht om het gewoel der stad, luistert niet naar het geschreeuw van de drijver; hij zoekt de bergen af als zijn weide en speurt naar al wat groen is. Zou de woudos u dienstbaar willen zijn, willen overnachten bij uw kribbe?
Job 39:1-12 Het Boek (HTB)
‘Kunt u de prooi verzorgen voor een leeuwin en de honger van haar jongen stillen, die in het hol of in het struikgewas liggen te wachten? Wie zorgt voor de raven wanneer hun jongen tot God roepen en hongerig door het nest kruipen? Weet u wanneer de berggeiten hun jongen werpen en de hinden moeten kalven? Weet u hoeveel maanden zij moeten dragen voordat zij zich krommen om hun jongen te werpen en van die last verlost zijn? Hun jongen groeien op in het open veld, waarna zij hun ouders verlaten en nooit meer bij hen terugkeren. Wie laat de wilde ezels vrij rondlopen, wie heeft hun touwen losgemaakt? Ik heb hun een leefgebied gegeven in de wildernis en de zoutvlakten. Want zij lachen om het lawaai van de stad en het geschreeuw van drijvers. De bergweiden zijn hun grasland, daar zoeken zij naar groene blaadjes. Zal de wilde stier u willen dienen? Zal hij ʼs nachts bij uw voerbak blijven staan?
Job 39:1-12 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Kun jij een prooi jagen voor een oude leeuw? Kun jij de jonge leeuwen te eten geven? Kun jij hun honger stillen als ze weggedoken liggen in hun holen, of als ze in de struiken op de loer liggen? Wie zorgt ervoor dat de raven te eten hebben? Als hun jongen hongerig door het nest kruipen en om eten roepen, wie zorgt er dan voor dat ze te eten krijgen? Weet jij wanneer de jongen van de berggeiten geboren moeten worden? Heb jij herten wel eens jongen zien krijgen? Weet jij hoeveel maanden ze zwanger zijn? Weet jij wanneer die tijd om is? Weet jij wanneer ze hun jongen ter wereld brengen en ze met moeite naar buiten persen? De jongen worden sterk en groeien op in het veld. Op een dag gaan ze weg en komen niet meer bij hun moeder terug. Wie heeft de wilde ezel de vrijheid gegeven? Wie heeft ervoor gezorgd dat hij in het wild kon leven? Ik heb hem de woestijn als woonplaats aangewezen. Ik liet hem wonen bij de zoutvlakten. Hij heeft niets te maken met de drukte van de stad. Hij wordt door niemand opgejaagd om sneller te lopen. Hij graast op de bergen en zoekt malse groene plantjes. Zou een wilde buffel voor jou willen werken? Zou hij 's nachts bij de voerbakken in je stal willen staan?