Mattheüs 26:36-50

Mattheüs 26:36-50 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsémané, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga, en aldaar zal gebeden hebben. En met Zich nemende Petrus, en de twee zonen van Zebedeüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden. Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij. En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan! doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet één uur met Mij waken? Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. Wederom ten tweeden male heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader! Indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiede! En komende bij hen, vond Hij hen wederom slapende; want hun ogen waren bezwaard. En hen latende, ging Hij wederom heen, en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden. Toen kwam Hij tot Zijn discipelen, en zeide tot hen: Slaapt nu voort, en rust; ziet, de ure is nabij gekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. Staat op, laat ons gaan; ziet, hij is nabij, die Mij verraadt. En als Hij nog sprak, ziet, Judas, een van de twaalven, kwam, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters en ouderlingen des volks. En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het, grijpt Hem. En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi! en hij kuste Hem. Maar Jezus zeide tot hem: Vriend! waartoe zijt gij hier! Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.

Mattheüs 26:36-50 Herziene Statenvertaling (HSV)

Toen ging Jezus met hen naar een plaats die Gethsémané heette, en zei tegen de discipelen: Ga hier zitten, terwijl Ik daar ga bidden. En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met Zich mee en begon bedroefd en zeer angstig te worden. Toen zei Hij tegen hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot de dood toe; blijf hier en waak met Mij. En nadat Hij iets verder gegaan was, wierp Hij Zich met het gezicht ter aarde en bad: Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan. Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt. En Hij kwam bij de discipelen en trof hen slapend aan en Hij zei tegen Petrus: Kon u dan niet één uur met Mij waken? Waak en bid, opdat u niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. Opnieuw, voor de tweede keer, ging Hij heen en bad: Mijn Vader, als deze drinkbeker aan Mij niet voorbij kan gaan zonder dat Ik hem drink, laat Uw wil dan geschieden. En toen Hij bij hen kwam, trof Hij hen opnieuw slapend aan, want hun ogen waren zwaar geworden. En Hij liet hen achter, ging nogmaals heen en bad voor de derde keer met dezelfde woorden. Toen kwam Hij bij Zijn discipelen en zei tegen hen: Slaap nu maar verder en rust; zie, het uur is nabijgekomen dat de Zoon des mensen overgeleverd wordt in de handen van zondaars. Sta op, laten wij gaan; zie, hij die Mij verraadt, is dichtbij. En terwijl Hij nog sprak, zie, Judas, een van de twaalf, kwam er aan en met hem een grote menigte, met zwaarden en stokken, gestuurd door de overpriesters en oudsten van het volk. Hij die Hem verraadde, had met hen een teken afgesproken en gezegd: Degene Die ik kussen zal, Die is het; grijp Hem. En hij ging meteen naar Jezus toe en zei: Gegroet, Rabbi! En hij kuste Hem. Maar Jezus zei tegen hem: Vriend, waarvoor bent u hier? Toen kwamen zij dichterbij, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.

Mattheüs 26:36-50 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Toen ging Jezus met hen naar een plaats, genaamd Getsemane, en Hij zeide tot de discipelen: Zet u hier neder, terwijl Ik heenga om daar te bidden. En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs mede en Hij begon bedroefd en beangst te worden. Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt met Mij. En Hij ging een weinig verder en Hij wierp Zich met het aangezicht ter aarde en bad, zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. En Hij kwam bij zijn discipelen en vond hen slapende, en Hij zeide tot Petrus: Waart gijlieden zo weinig bij machte één uur met Mij te waken? Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. Wederom, ten tweeden male, ging Hij heen en bad, zeggende: Mijn Vader, indien deze beker niet kan voorbijgaan, tenzij dan dat Ik die drinke, uw wil geschiede! En toen Hij terugkwam, vond Hij hen slapende, want hun ogen waren bezwaard. En Hij liet hen daar en ging wederom heen en bad ten derden male, opnieuw dezelfde woorden sprekende. Toen kwam Hij bij de discipelen en zeide tot hen: Slaapt nu maar en rust. Zie, de ure is nabijgekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen van zondaren. Staat op, laten wij gaan. Zie, die Mij overlevert, is nabij. En terwijl Hij nog sprak, zie, daar was Judas, één van de twaalven, en met hem een grote schare met zwaarden en stokken, gezonden vanwege de overpriesters en oudsten des volks. En die Hem overleverde had hun een teken gegeven, zeggende: Die ik zal kussen, die is het; grijpt Hem. En terstond trad hij op Jezus toe en zeide: Wees gegroet, Rabbi, en hij kuste Hem. Maar Jezus zeide tot hem: Vriend, waartoe zijt gij hier? Toen traden zij toe, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.

Mattheüs 26:36-50 Het Boek (HTB)

Diezelfde avond ging Jezus met hen naar Gethsémané, een tuin op de Olijfberg. ‘Blijf hier zitten,’ zei Hij tegen hen. ‘Ik ga wat verderop om te bidden.’ Hij nam alleen Petrus, Jakobus en Johannes mee. Hij begon angstig en onrustig te worden en zei: ‘Mijn hart breekt van verdriet. Blijf hier met Mij waken.’ Hij ging een paar stappen verderop en knielde met zijn gezicht op de grond en bad: ‘Vader! Als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan. Maar niet wat Ik wil moet gebeuren, maar wat U wilt.’ Hij ging terug naar zijn drie leerlingen en zag dat zij in slaap waren gevallen. ‘Petrus,’ zei Hij. ‘Konden jullie niet een uur met Mij wakker blijven? Blijf toch wakker en bid dat jullie niet in verleiding komen. De geest is gewillig, maar het lichaam is zwak.’ Opnieuw zonderde Hij Zich af en bad: ‘Vader! Als deze beker niet kan voorbijgaan, zonder dat Ik hem leegdrink, laat dan uw wil uitgevoerd worden.’ Toen Hij weer bij hen terugkwam, zag Hij dat ze door slaap waren overmand. Hij liet hen slapen. Voor de derde keer ging Hij weg en bad hetzelfde gebed. Hierna kwam Hij weer bij zijn leerlingen en zei: ‘Liggen jullie nog rustig te slapen? Het is zover, Ik, de Mensenzoon, zal in de handen van zondige mensen vallen. Sta op, laten we gaan. Kijk, daar is mijn verrader al.’ Op het moment dat Jezus dit zei, kwam Judas naar Hem toe. Hij had een hele troep mannen bij zich die door de Hoge Raad waren gestuurd, gewapend met zwaarden en knuppels. Judas, die Hem zou uitleveren, had tegen de mannen gezegd: ‘De man die ik een kus zal geven, moeten jullie gevangen nemen.’ Judas liep recht op Jezus toe en zei: ‘Dag, Meester.’ En hij kuste Hem. Jezus zei: ‘Vriend, doe waarvoor je gekomen bent.’ De mannen kwamen dichterbij en grepen Jezus vast.

Mattheüs 26:36-50 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Jezus ging met hen naar een tuin die Getsémané [ (= olijfpers) ] heet. Daar zei Hij tegen de leerlingen: "Gaan jullie hier zitten. Ik ga een eindje verderop bidden." Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met Zich mee. En Hij begon te bidden. Hij was heel erg bang en bedroefd. Toen zei Hij tegen hen: "Ik ben verschrikkelijk bedroefd. Ik ga zowat dood van verdriet. Blijven jullie hier. Blijf wakker en wacht op Mij." Hijzelf liep een eindje verder. Daar knielde Hij neer met zijn gezicht tot op de grond en bad: "Vader, als het mogelijk is, laat Mij dan alstublieft niet de wijnbeker [ van uw straf ] leeg hoeven te drinken. . Maar Ik zal niet doen wat Ik Zelf wil, maar wat Ú wil." Toen ging Hij naar de drie leerlingen terug. Hij zag dat ze in slaap waren gevallen. Hij zei tegen Petrus: "Kon je niet eens één uur met Mij wakker blijven? Blijf wakker en bid dat je niet verleid wordt om het verkeerde te doen. Je wíl wel graag het goede doen, maar dat is wel heel erg moeilijk." Daarna ging Hij voor de tweede keer weg en bad: "Vader, als het echt nodig is dat Ik de wijnbeker [ van uw straf ] leegdrink, zal Ik het doen omdat U het wil." Toen Hij terug kwam, merkte Hij dat ze weer in slaap waren gevallen. Want hun ogen waren zwaar van de slaap. Hij liet hen daar en ging opnieuw weg en bad voor de derde keer. Hij bad hetzelfde als de vorige keren. Toen kwam Hij bij zijn leerlingen terug en zei tegen hen: "Slaap nu maar en rust uit. Het is genoeg geweest. Nu komt het moment dat de Mensenzoon door slechte mensen gevangen genomen zal worden." [ Jezus zei: ] "Sta op, we gaan. Kijk, daar komt de man die Mij verraadt." Op datzelfde moment kwam Judas aanlopen, één van de twaalf leerlingen. Hij bracht een grote groep mannen met zwaarden en knuppels mee. Ze waren gestuurd door de leiders van de priesters en de leiders van het volk. Judas had een teken met hen afgesproken. Hij had gezegd: "De man die ik groet met een kus, díe moet je grijpen." Hij liep recht op Jezus af. Hij zei: "Dag Meester" en gaf Hem een kus. Maar Jezus zei tegen hem: "Vriend, wat kom je hier doen?" Toen grepen de mannen Jezus.