Micha 2:1-5
Micha 2:1-5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Wee hun die ongerechtigheid bedenken en kwaad smeden op hun legersteden, die het uitvoeren bij het morgenlicht, omdat het in de macht van hun hand is. Begeren zij akkers, zij roven die, en huizen, zij nemen die. Zo verdrukken zij de man en zijn huis, de mens en zijn erfdeel. Daarom, zo zegt de HERE, zie Ik ga tegen dit geslacht een kwaad bedenken, waaruit gij uw halzen niet zult trekken en waarbij gij niet rechtop zult gaan, want het zal een boze tijd zijn. Te dien dage zal men over u een spreuk aanheffen en weeklagend een klaagzang zingen: Het is gedaan, zal men zeggen, te enen male zijn wij vernietigd. Het erfdeel van mijn volk doet Hij in vreemde handen overgaan. Hoe ontneemt Hij het mij! Aan de afvalligen deelt Hij onze akkers uit. Daarom zult gij niemand hebben, die volgens het lot het meetsnoer uitwerpt in de gemeente des HEREN.
Micha 2:1-5 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Wee dien, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad werken op hun legers; in het licht van den morgenstond doen zij het, dewijl het in de macht van hunlieder hand is. En zij begeren akkers, en roven ze, en huizen, en nemen ze weg; alzo doen zij geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk en zijn erfenis. Daarom, alzo zegt de HEERE: Ziet, Ik denk een kwaad over dit geslacht, waaruit gijlieden uw halzen niet zult uittrekken, en zo rechtop niet gaan; want het zal een boze tijd zijn. Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden opnemen; en men zal een klagelijke klacht klagen, en zeggen: Wij zijn ten enenmale verwoest; Hij verwisselt mijns volks deel; hoe ontwendt Hij mij; Hij deelt uit, afwendende onze akkers. Daarom zult gij niemand hebben, die het snoer werpe in het lot, in de gemeente des HEEREN.
Micha 2:1-5 Herziene Statenvertaling (HSV)
Wee hun die onrecht uitdenken, kwaad uitwerken op hun slaapplaats, en het bij het licht van de morgenstond uitvoeren, omdat zij daartoe bij machte zijn. Zij begeren akkers en roven die, en huizen, en nemen die af. Zo onderdrukken zij de man en zijn huis, de mens en zijn erfelijk bezit. Daarom, zo zegt de HEERE, zie, Ik bedenk kwaad over dit geslacht waar u uw nekken niet uit weg kunt nemen en waardoor u niet rechtop verder kunt gaan, want het zal een kwade tijd zijn. Op die dag zal men een spreuk over u aanheffen, klaaglijk klagend met een rouwklacht, en zeggen: Wij zijn geheel verwoest, Hij doet het deel van mijn volk van eigenaar veranderen. Hoe neemt Hij het van mij weg, Hij deelt onze akkers uit aan afvalligen! Daarom zult u niemand hebben die volgens het lot het meetsnoer uitwerpt in de gemeente van de HEERE.
Micha 2:1-5 Het Boek (HTB)
Wee hun die onrecht beramen en op hun bed allerlei boze plannen uitdenken. Vroeg in de morgen staan zij op om ze uit te voeren. Niemand zal dat verhinderen, omdat het in hun macht ligt het te doen. Hebben zij hun zinnen gezet op een bepaalde akker, dan zorgen zij ervoor die te krijgen. Zien zij een huis dat zij willen hebben, al is het iemands enige bezit, dan leggen zij er beslag op met dreigementen en geweld. ‘Daarom,’ zegt de HERE, ‘ga Ik voor u een straf bedenken. Het zal een vreselijke straf zijn, waaraan niemand zich kan onttrekken. U zult dan niet meer trots met uw neus in de wind lopen, want het zal een verschrikkelijke tijd zijn. Op die dag zal men een spotlied op u aanheffen. En u zult huilend en jammerend dit klaaglied zingen: “Het is met ons gedaan, we zijn totaal vernietigd! God heeft ons land van ons afgenomen en in vreemde handen laten overgaan. Hij deelt onze akkers uit aan goddelozen!” Daarom zult u niemand hebben die u, door loting, land toewijst in de gemeente van de HERE.’
Micha 2:1-5 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Het zal slecht aflopen met de mensen die aldoor slechte dingen bedenken. Die 's nachts in bed misdadige plannen smeden en in de vroege ochtend gaan doen wat ze 's nachts hebben bedacht. Ze kunnen doen wat ze willen. Als ze een akker willen hebben, dan roven ze die. Als ze huizen willen hebben, dan nemen ze die. Zo bedriegen ze de mensen en nemen hun huizen en grond in bezit. Daarom, zegt de Heer, zal Ik hen straffen. Ze zullen op geen enkele manier aan hun straf kunnen ontkomen. Ze zullen gebukt lopen van ellende, want het zal een zware tijd zijn. In die tijd zal er over hen een treurlied gezongen worden: 'Het is afgelopen met ons. We zijn vernietigd. De Heer geeft het land van zijn volk aan vreemden. Hij neemt het ons af! Hij deelt onze akkers uit aan vreemden.' Niemand zal nog door loting een nieuw stuk land krijgen in de vergadering van de Heer.