Psalmen 39:1-13
Psalmen 39:1-13 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun. Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is. Ik was verstomd door stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard. Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong: HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij. Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela. Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdellijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal. En nu, wat verwacht ik, o Heere! Mijn hoop, die is op U. Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen. Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan. Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand. Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela. Hoor, HEERE! mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore; zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, gelijk al mijn vaders.
Psalmen 39:1-13 Herziene Statenvertaling (HSV)
Ik zal mijn wegen bewaren, zei ik, zodat ik niet zondig met mijn tong; ik zal mijn mond met een muilkorf bewaren, zolang de goddeloze tegenover mij staat. Ik was verstomd en hield mij stil, ik zweeg van het goede. Maar mijn lijden werd heviger, mijn hart werd heet in mijn binnenste. Een vuur ontbrandde bij mijn zuchten; toen sprak ik met mijn tong: HEERE, maak mij mijn einde bekend en wat de maat van mijn dagen is, zodat ik weet hoe vergankelijk ik ben. Zie, U hebt mijn dagen een handbreed gemaakt en mijn levensduur is voor U als niets. Ja, ieder mens is niet meer dan een zucht, hoe vast hij ook staat. Sela Ja, de mens loopt rond in een schijnbeeld. Ja, tevergeefs is men onrustig. Men brengt van alles bijeen en weet niet wie het binnenhalen zal. En nu, wat verwacht ik, Heere? Mijn hoop, die is op U! Red mij van al mijn overtredingen, maak mij niet tot een smaad voor de dwaas. Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Ú hebt het gedaan. Neem Uw plaag van mij weg; ik ben bezweken door de bestrijding van Uw hand. Bestraft U iemand met straffen om zijn ongerechtigheid, dan doet U zijn aantrekkelijkheid als een mot teniet. Ja, ieder mens is een zucht. Sela Luister naar mijn gebed, HEERE, neem mijn hulpgeroep ter ore, zwijg niet bij mijn tranen, want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, zoals al mijn vaderen.
Psalmen 39:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Ik had gedacht: ik wil mijn wegen bewaren, opdat ik niet zondige met mijn tong; ik wil mijn mond met een muilband bedwingen, zolang de goddeloze voor mij staat. Ik was verstomd, sprakeloos, ik zweeg, verstoken van het goede; maar mijn smart werd heviger, mijn hart gloeide in mijn binnenste, bij mijn verzuchting laaide vuur op; ik sprak met mijn tong – Laat mij, HERE, mijn einde kennen, en welke de maat van mijn dagen is; laat mij weten, hoe vergankelijk ik ben. Zie, Gij hebt mijn dagen als enige handbreedten gesteld, mijn levensduur is als niets voor U; ja, ieder mens staat daar, enkel een ademtocht. sela Ja, de mens gaat daarheen als een schaduw, ja, als een ademtocht suizen zij weg, zij garen bijeen en weten niet, wie het tot zich nemen zal. En nu, wat verwacht ik, Here? Mijn hoop, die is op U. Red mij van al mijn overtredingen, stel mij niet tot een smaad voor de dwaas. Ik ben verstomd, ik doe mijn mond niet open, want Gij zelf hebt het gedaan. Neem uw plaag van mij weg, ik bezwijk onder de bestrijding van uw hand. Kastijdt Gij iemand met straffen om zijn ongerechtigheid, dan doet Gij zijn schoonheid teloorgaan als door een mot; immers is ieder mens een ademtocht. sela Hoor mijn gebed, HERE, en neem mijn hulpgeroep ter ore, zwijg niet bij mijn geween, want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner gelijk al mijn vaderen.
Psalmen 39:1-13 Het Boek (HTB)
Ik was van plan zorgvuldig te leven en ook in mijn spreken niet te zondigen. Ik wilde mijzelf in bedwang houden, zolang ongelovigen op mij letten. Ik zweeg en sprak geen woord, ik hield mijn mond en zei zelfs geen goede dingen. Mijn zorgen en problemen werden alleen maar groter. Het verteerde mij van binnen. Als ik zuchtte, laaide alles weer op. Toen sprak ik wel. HERE, laat mij toch zien hoe het met mij afloopt, hoelang ik nog te leven heb. Toon mij maar dat ik eigenlijk niets voorstel. Want voor U is mijn leven niet langer dan enkele decimeters. Mijn leven stelt in uw ogen niets voor. Ieder mens is maar een ademtocht. Een mens gaat voorbij als een schaduw, als een zuchtje wind vliegt zijn leven weg. Mensen verzamelen van alles, maar beseffen niet dat anderen het na hun dood zullen nemen. Maar wat heb ik te verwachten, Here? Ik vertrouw geheel op U. Vergeef mij al mijn zonden, laten de dwazen niet over mij spotten. Ik kan niet spreken, ik zeg niets. Want U hebt alles voor mij gedaan. Neem al dit lijden van mij af, ik zal sterven als U Zich tegen mij verzet. Als U iemand straft voor zijn zonden, vergaat alles wat hem tot aanzien bracht, net zoals een mot een kledingstuk vernielt. Een mens is immers niets meer dan een ademtocht. HERE, luister toch naar mijn bidden en hoor mijn smeken om hulp. Blijf niet zwijgen als ik moet huilen, want dan voel ik mij een vreemde bij U. Ver van U zoals mijn voorouders.
Psalmen 39:1-13 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Voor Jedutun, de leider van het koor. Een lied van David. Ik was van plan om goed op te letten en mijn tong in bedwang te houden zodat ik niets verkeerds zou zeggen tegenover de mensen die zich niets van U aantrekken. Dus zweeg ik en zei helemaal niets. Ik hield mijn mond. Maar mijn zorgen werden steeds groter. Mijn hart brandde in mijn binnenste. Ik móet U wel vragen: Heer, laat me weten hoelang ik nog zal leven. Zeg me hoeveel dagen mijn leven nog tellen zal. Dat zal mij helpen om te begrijpen hoe sterfelijk ik ben. Mijn leven duurt voor U maar een ogenblik. Een mensenleven is voor U als één enkele zucht. Elk mens, hoe goed het ook met hem gaat, is uiteindelijk niets. Hij is maar een schaduw die voorbij glijdt. Hij werkt voor niets zo hard: hij verzamelt rijkdom, maar weet niet eens voor wie. Heer, waar kan ik nog op hopen? Ik kan alleen maar vertrouwen dat U mij redt! Vergeef me alles wat ik verkeerd heb gedaan. Zorg er alstublieft voor dat mijn vijanden me niet kunnen uitlachen. Ik zwijg, ik zeg helemaal niets. Want U doet wat U wil. Maar wees niet langer boos op mij! Ik sterf zowat onder uw straf! Als U iemand straft voor de slechte dingen die hij heeft gedaan, dan voelt hij zich ziek en zwak. Zijn schoonheid verdwijnt als sneeuw voor de zon. Want wat is een mens? Eén enkele zucht! Luister naar mijn gebed, Heer, ik roep U om hulp! Zwijg niet als ik huilend tot U bid. Ik heb geen rechten bij U, want ik ben maar een vreemdeling bij U, net als mijn voorouders.