Psalmen 40:1-11
Psalmen 40:1-11 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Davids psalm, voor den opperzangmeester. Ik heb den HEERE lang verwacht; en Hij heeft Zich tot mij geneigd, en mijn geroep gehoord. En Hij heeft mij uit een ruisenden kuil, uit modderig slijk opgehaald, en heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld, Hij heeft mijn gangen vastgemaakt. En Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven, een lofzang onzen Gode; velen zullen het zien, en vrezen, en op den HEERE vertrouwen. Welgelukzalig is de man, die den HEERE tot zijn vertrouwen stelt, en niet omziet naar de hovaardigen, en die tot leugen afwijken. Gij, o HEERE, mijn God! hebt Uw wonderen en Uw gedachten aan ons vele gemaakt, men kan ze niet in orde bij U verhalen; zal ik ze verkondigen en uitspreken, zo zijn zij menigvuldiger dan dat ik ze zou kunnen vertellen. Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven. Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands. Ik boodschap de gerechtigheid in de grote gemeente; zie, mijn lippen bedwing ik niet; HEERE! Gij weet het. Uw gerechtigheid bedek ik niet in het midden mijns harten; Uw waarheid en Uw heil spreek ik uit; Uw weldadigheid en Uw trouw verheel ik niet in de grote gemeente.
Psalmen 40:1-11 Herziene Statenvertaling (HSV)
Lang heb ik de HEERE verwacht, en Hij boog Zich naar mij toe en hoorde mijn hulpgeroep. Hij beurde mij op uit een kuil vol kolkend water, uit modderig slijk; Hij zette mijn voeten op een rots en maakte mijn schreden vast. Hij legde mij een nieuw lied in de mond, een lofzang voor onze God. Velen zullen het zien en vrezen, en op de HEERE vertrouwen. Welzalig de man die op de HEERE zijn vertrouwen stelt, en zich niet wendt tot wie hoogmoedig zijn of afdwalen naar leugen. HEERE, mijn God, veel zijn Uw wonderen, die Ú hebt gedaan, en Uw gedachten, die U over ons hebt. Men kan ze voor U niet uiteenzetten. Zou ik ze verkondigen en uitspreken, dan zijn ze zó machtig veel dat ik ze niet kan tellen. U hebt geen vreugde gevonden in slachtoffer en graanoffer, U hebt Mijn oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt U niet geëist. Toen zei Ik: Zie, Ik kom, in de boekrol is over Mij geschreven. Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste. Ik breng de blijde boodschap van de gerechtigheid in de grote gemeente; zie, mijn lippen belet ik niet. Ú, HEERE, weet het! Uw gerechtigheid verberg ik niet diep in mijn hart, Uw waarheid en Uw heil verkondig ik. Uw goedertierenheid en Uw trouw verzwijg ik niet in de grote gemeente.
Psalmen 40:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Vurig verwachtte ik de HERE; toen neigde Hij Zich tot mij en hoorde mijn hulpgeroep, Hij trok mij op uit de kuil van het verderf, uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast, Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God. Mogen velen het zien en vrezen, en op de HERE vertrouwen. Welzalig de man, die de HERE tot zijn vertrouwen heeft gesteld, die zich niet wendt tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwalen. Talrijk hebt Gij gemaakt, o HERE, mijn God, uw wonderen en uw gedachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken. Wilde ik ze vermelden en uitspreken, te talrijk zijn zij om te noemen. In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, – Gij hebt mij geopende oren gegeven –, brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste. Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, HERE, Gij weet het. Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart, van uw trouw en uw heil spreek ik, uw goedertierenheid en uw waarheid verheel ik niet voor een grote gemeente.
Psalmen 40:1-11 Het Boek (HTB)
Met verlangen keek ik uit naar de HERE. Toen boog Hij Zich naar mij toe en hoorde mijn roepen om hulp. Hij trok mij omhoog uit de diepte van de zonde en uit de modder van de wereld. Hij zette mij stevig op mijn voeten, op een rots. Dankzij Hem wankel ik niet meer. Hij leerde mij een nieuw lied, een lofzang voor onze God. Ik hoop dat velen het merken en ook ontzag voor de HERE zullen krijgen. Dat zij ook op Hem gaan vertrouwen. Gelukkig is de mens die zijn vertrouwen op de HERE stelt en die zich niet wendt tot trotse mensen of leugenaars. HERE, mijn God, uw wonderen zijn ontelbaar, uw zorg voor ons is groot. Niets is met U te vergelijken. Als ik over uw wonderen en zorgen zou willen vertellen, zou ik niet weten waar ik moest beginnen. Het gaat U niet om offers of geschenken, U vraagt niet om brandoffers of offers om zonden weg te nemen. Voor U telt mijn gehoorzaamheid. Toen zei ik: ‘Hier ben ik, in de wet werd al over mij geschreven. Mijn hele hart verlangt ernaar uw wil te doen, mijn God. Uw wet is mijn leven.’ Ik vertel de blijde boodschap van uw liefde en rechtvaardigheid in de samenkomsten. U weet HERE, dat ik niet zal nalaten over U te spreken. Ik verzwijg uw rechtvaardigheid niet en spreek over uw trouw en bewaring. Aan grote groepen mensen vertel ik over uw goedheid en liefde en waarheid.
Psalmen 40:1-11 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Een lied van David. Voor de leider van het koor. Ik bad vurig tot de Heer. En Hij luisterde toen ik Hem om hulp riep. Toen trok Hij me uit de put, Hij haalde me uit het moeras van ellende. Hij zette mijn voeten weer op stevige bodem. Hij gaf me vaste grond onder de voeten. En Hij gaf me een nieuw lied, een lied om onze God te danken. Iedereen die hoort wat God heeft gedaan, zal ontzag voor Hem krijgen en op Hem gaan vertrouwen. Het is heerlijk voor je als je op Hem vertrouwt, en niet op mensen die denken dat ze God niet nodig hebben, op mensen die geloven in leugens. Mijn Heer God, wat heeft U toch veel wonderen gedaan. Wat heeft U toch mooie plannen met ons. Ik wil alles vertellen wat U heeft gedaan, maar het is te veel om op te noemen. Het gaat U er niet om dat we U allerlei offers brengen. U wil [ eigenlijk ] geen dier-offers, meel-offers, brand-offers en vergevings-offers. U heeft ons oren gegeven en het gaat U er om dat we U gehoorzaam zijn. Daarom zeg ik: "Hier ben ik. In de Boeken staat al wat ik moet doen. God, ik wil graag doen wat U van mij vraagt. Uw wet staat in mijn hart geschreven." Als we in een grote groep bij elkaar komen, vertel ik iedereen hoe goed U bent. U weet, Heer: ik kan mijn mond daarover niet houden! Ik kan het niet vóór me houden dat U goed bent. Ik vertel iedereen van uw trouw en redding. Iedereen moet van uw grote liefde horen.