Psalmen 42:1-11
Psalmen 42:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God. Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen? Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht, daar men de ganse dag tot mij zegt: Waar is uw God? Hieraan wil ik denken en mijn ziel in mij uitstorten: hoe ik optrok in de dichte drom, voor hen uit schreed naar Gods huis, bij jubelklank en lofgezang – een feestvierende menigte. Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God! Mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan en de Hermonbergen, uit het klein gebergte. Watervloed roept tot watervloed bij het gebruis uwer stromen; al uw baren en golven slaan over mij heen. Des daags zal de HERE zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God mijns levens. Ik wil tot God, mijn rots, zeggen: Waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart vanwege des vijands onderdrukking? Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn tegenstanders, doordat zij de ganse dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
Psalmen 42:1-11 Het Boek (HTB)
Zoals een hert naar water snakt, zo verlang ik naar U, God. Mijn hele innerlijk verlangt naar de levende God, wanneer zou ik voor Hem mogen verschijnen? Dag en nacht huil ik, ik proef alleen maar tranen, omdat men voortdurend aan mij vraagt waar mijn God is. Eens ging ik aan het hoofd van een grote menigte op weg naar het Huis van God. Het was een feestvierende menigte. Overal klonk gejuich en lofprijzing. Daar zal ik aan terugdenken en mijzelf mee opbeuren. Waarom ben ik toch zo onrustig en terneergeslagen? Ik moet alles alleen van God verwachten. Ik zal Hem zeker weer lofprijzen, mijn Bevrijder en mijn God! Steeds opnieuw ben ik terneergeslagen. Daarom dwing ik mijzelf aan U te denken en aan het land bij de Jordaan en het Hermongebergte. Zoals het water klinkt en het bruisen van de rivieren, zo treffen mij uw beproevingen. Overdag zal de goedheid en liefde van de HERE bij mij zijn en ʼs nachts zal ik tot Hem zingen, bidden tot de God van mijn leven. Ik zal God, mijn rots, vragen: ‘Waarom vergeet U mij? Waarom moet ik terneergeslagen rondlopen, onderdrukt door mijn tegenstanders?’ Mijn vijanden bespotten mij en brengen mij de doodsteek toe door de hele dag maar te zeggen: ‘Waar is uw God nu?’
Psalmen 42:1-11 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Een onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen? Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht; omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? Ik gedenk daaraan, en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen Zijns aangezichts. O mijn God! mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan, en Hermon, uit het klein gebergte. De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan. Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn; het gebed tot den God mijns levens. Ik zal zeggen tot God: Mijn Steenrots! waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart, vanwege des vijands onderdrukking? Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
Psalmen 42:1-11 Herziene Statenvertaling (HSV)
Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen, zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen? Mijn tranen zijn mij tot voedsel, dag en nacht, omdat zij de hele dag tegen mij zeggen: Waar is uw God? Hieraan denk ik en ik stort mijn ziel in mij uit: hoe ik meeging in de stoet en met hen optrok naar Gods huis, onder luide vreugdezang en lofliederen: een feestvierende menigte. Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht. Mijn God, mijn ziel buigt zich neer in mij, daarom denk ik aan U vanuit het land van de Jordaan en het Hermongebergte, vanuit het laaggebergte. Watervloed roept tot watervloed, terwijl Uw waterkolken bruisen; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heen gegaan. Maar de HEERE zal overdag Zijn goedertierenheid gebieden; 's nachts zal Zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God van mijn leven. Ik zeg tegen God: Mijn rots, waarom vergeet U mij? Waarom ga ik in het zwart gehuld, door de onderdrukking van de vijand? Met een doodsteek in mijn beenderen honen mijn tegenstanders mij, omdat zij de hele dag tegen mij zeggen: Waar is uw God?
Psalmen 42:1-11 BasisBijbel (BB)
Voor de leider van het koor. Een lied voor de Korachieten, om iets van te leren. Zoals een hert hevig verlangt naar water, zo verlang ik hevig naar U, God. Ik heb dorst naar U, de levende God. Wanneer zal ik weer bij U komen? Wanneer zal ik weer vóór U mogen staan? Dag en nacht huil ik. Ik eet niets anders dan mijn tranen. Want aldoor zeggen de mensen tegen mij: "Waar is nu die God van jou?" Ik moet er weer aan denken hoe ik samen met heel veel anderen naar uw heiligdom ging. Ik ging voorop en we jubelden en juichten. We vierden met z'n allen feest. Ik zeg tegen mezelf: "Waarom ben je zo treurig? Waarom ben je zo onrustig? Vertrouw op God! Hem zal ik prijzen. Hij is mijn Redder, Hij is mijn God!" Ik voel me erg verdrietig. Daarom denk ik aan U, hier in het gebied van de Jordaan en de Hermonbergen vér van uw huis. Golf na golf slaat over mij heen. Bruisend en schuimend spoelen uw golven over mij heen. Toch houdt de Heer elke dag van mij. Elke nacht heb ik een lied in mijn binnenste. Dat lied is een gebed tot de God die mijn leven leidt. Ik zeg tegen Hem: "U bent de rots onder mijn voeten. Waarom bent U mij vergeten?" Waarom maken mijn vijanden me het leven zo moeilijk? Ik loop in zwarte kleren vanwege alle ellende. Mijn vijanden zeggen aldoor tegen me: "Waar is nu die God van jou?" Hun haat is als een messteek in mijn hart.