Voorts zeide David tot Abisaï en tot al zijn knechten: Ziet, mijn zoon, die van mijn lijf is voortgekomen, zoekt mijn ziel; hoeveel te meer dan nu deze zoon van Jemini? Laat hem geworden, dat hij vloeke, want de HEERE heeft het hem gezegd.
Misschien zal de HEERE mijn ellende aanzien; en de HEERE zal mij goed vergelden voor zijn vloek, te dezen dage.