2 Kronieken 20

20
Oorlog met de Moabieten, Ammonieten en anderen
1Op een keer werd het land aangevallen door de Moabieten, Ammonieten en nog anderen. 2Josafat kreeg het bericht: "We worden aangevallen door een heel groot leger van de overkant van de zee,#Dat is de Dode Zee. uit Aram. Ze zijn al in Hazezon Tamar (dat is Engedi)." 3Josafat werd bang en besloot de Heer om raad te vragen. Hij zei dat de hele bevolking niet mocht eten, totdat de Heer geantwoord had. 4Uit alle steden in heel Juda kwamen mensen naar de tempel om de Heer om hulp te vragen. 5Ze verzamelden zich op het nieuwe buitenplein van de tempel van de Heer.
Josafat stond daar ook en bad: 6"Heer, God van onze voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob, U bent God in de hemel. U heerst over alle volken. Alle macht en kracht is van U. Niemand kan het tegen U opnemen. 7U bent onze God. U heeft voor ons volk alle volken die hier woonden, weggejaagd. U heeft dit land voor altijd gegeven aan het volk dat ontstaan is uit uw vriend Abraham. 8Zij woonden hier in dit land en bouwden hier voor U een tempel. 9Ze zeiden: 'Als ons iets overkomt, bijvoorbeeld oorlog, pest of hongersnood, dan zullen we in deze tempel naar U toe komen, omdat U hier bent. En als we in onze nood U om hulp vragen, zult U naar ons luisteren en ons helpen. 10Heer, nu vallen legers uit Ammon, Moab en de bergen van Seïr ons aan. Vroeger, toen we uit Egypte kwamen, mochten we hen van U niet aanvallen. We zijn om hun land heen getrokken en hebben hun niets gedaan. 11Maar nu zijn ze ondankbaar en komen ons wegjagen uit het land dat U ons heeft gegeven. 12God, wilt U nu alstublieft voor ons opkomen? Want wij kunnen zelf niet tegen dit enorme leger op. We weten niet wat we moeten doen. Daarom vragen we U om ons te helpen." 13Zo stond het hele volk daar bij de Heer, met hun vrouwen en zonen en zelfs hun kleine kinderen.
14Toen kwam de Geest van de Heer op de Leviet Jahaziël, de zoon van Zacharia, die een zoon was van Benaja, die een zoon was van Jehiël, die een zoon was van Mattanja, die een zoon was van Asaf. 15Hij zei: "Luister, bewoners van Juda en van Jeruzalem. Luister, koning Josafat. Dit zegt de Heer: Wees niet bang voor dit grote leger. Jullie hoeven niet zelf te strijden, want Ík zal voor jullie strijden. 16Trek morgen op. Zij zullen morgen de bergpas van Ziz beklimmen. Jullie zullen hen vinden aan het einde van het dal, bij de Jeruel-woestijn. 17Jullie zullen niet hoeven te strijden. Blijf daar gewoon staan. Dan zullen jullie zien hoe Ik jullie red. Bewoners van Juda en Jeruzalem, jullie hoeven niet bang te zijn. Trek morgen op en Ik zal met jullie zijn." 18Josafat boog zich op de grond neer. Alle anderen deden hetzelfde en aanbaden de Heer. 19De Levieten uit de families van Kehat en van Korach stonden op om de Heer luid te prijzen met hun lied.
20De volgende morgen vroeg trokken ze naar de woestijn bij Tekoa. Josafat zei tegen hen: "Bewoners van Juda en Jeruzalem, luister allemaal naar mij. Vertrouw op de Heer, dan zal alles goed gaan. Geloof zijn profeten, dan zullen jullie succes hebben." 21Hij overlegde met zijn mensen en stelde toen zangers op die de Heer prezen met een lied. Zij liepen voor de gewapende mannen uit. Ze zongen: "Prijs de Heer, want zijn liefde duurt eeuwig." 22Op het moment dat zij de Heer begonnen te prijzen, bracht de Heer de legers van de Ammonieten, Moabieten en Edomieten in verwarring. 23De Ammonieten en Moabieten vielen de Edomieten aan en doodden hen. Daarna gingen ze elkaar te lijf en doodden elkaar. 24Toen het leger van Juda bij de wachttoren in de woestijn was gekomen en het leger van de vijanden bereikte, zagen ze alleen maar lijken op de grond liggen. Niemand was nog in leven.
25Josafat en zijn mannen plunderden de lijken. En ze vonden zoveel vee, kleren en kostbaarheden dat het te veel was om in één keer mee te nemen. Ze hadden er drie dagen voor nodig. 26Op de vierde dag kwamen ze bij elkaar in het dal van Beracha (= 'Dank-dal). Daar dankten en prezen ze de Heer. Daarom werd dat dal Beracha genoemd en zo heet het nu nog steeds. 27Daarna gingen alle mannen van Juda en Jeruzalem weer terug. Met Josafat aan het hoofd gingen ze terug naar Jeruzalem, blij over deze overwinning op hun vijanden. Want de Heer had hen blij gemaakt met deze overwinning. 28In Jeruzalem gekomen gingen ze naar de tempel van de Heer met harpen, citers en trompetten.
29Alle andere landen werden erg bang voor de Heer toen ze hoorden dat Hij Zelf tegen de vijanden van Israël had gestreden. 30Daardoor had het koninkrijk van Josafat rust. God gaf hem vrede aan alle grenzen. 31Zo regeerde Josafat over Juda. Hij was 35 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 25 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Azuba. Ze was een dochter van Silhi. 32Net als zijn vader Asa leefde hij zoals de Heer het wil. 33Alleen haalde hij de altaren in het land niet weg en het volk zelf diende de God van hun voorouders nog niet.
34De rest van wat Josafat allemaal heeft gedaan,#Lees ook 1 Koningen 22. vanaf het begin van zijn regering tot aan het einde, is opgeschreven door Jehu, de zoon van Hanani. Het staat in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Israël.
35Maar na deze gebeurtenissen sloot koning Josafat van Juda een verbond met koning Ahazia van Israël, een man die helemaal niet leefde zoals de Heer het wil. 36Hij sprak met hem af om schepen te bouwen voor de handel met Tarsis. Ze bouwden die schepen in Ezeon-Geber. 37Maar Eliëzer, de zoon van Dodava uit Maresa, profeteerde tegen Josafat: "Omdat u een verbond heeft gesloten met Ahazia, zal de Heer vernietigen wat u doet." En de schepen werden door een storm vernietigd, zodat ze niet naar Tarsis konden varen.

Nu geselecteerd:

2 Kronieken 20: BB

Markering

Deel

Kopiëren

None

Wil je jouw markerkingen op al je apparaten opslaan? Meld je aan of log in