Richters 2:6-15

Richters 2:6-15 BB

Toen Jozua nog leefde, had hij het volk laten vertrekken om hun eigen gebied te veroveren. Het volk diende de Heer zolang Jozua leefde. Na zijn dood bleven ze ook nog een poos de Heer dienen. Maar alleen zolang er nog andere leiders leefden die zelf hadden gezien wat voor geweldige dingen de Heer voor Israël had gedaan. Jozua, de dienaar van de Heer, stierf toen hij 110 jaar was. Hij werd begraven in zijn gebied: in Timnat-Heres. Dat ligt in de bergen van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs. Ook alle mensen van zijn tijd stierven. De Israëlieten die nu in het land leefden, kenden de Heer niet zelf. Ze hadden niet zelf gezien wat de Heer voor Israël had gedaan. Ze begonnen te leven op een manier die de Heer niet goed vindt: ze gingen andere goden aanbidden. Ze verlieten de God van hun voorvaders die hen uit Egypte had bevrijd. Ze gingen de goden van de volken om hen heen aanbidden. Zo maakten ze de Heer kwaad. Want ze aanbaden Baäl en Astarot in plaats van de Heer. Daarom werd de Heer vreselijk boos op Israël en strafte hen. Hij gaf hen in de macht van benden die hen van alles beroofden. Ook zorgde Hij ervoor dat ze door hun vijanden verslagen werden. Telkens als het leger er op uit trok, was de Heer tegen hen. Hij had immers gezworen dat Hij dat zou doen als ze Hem verlieten. Steeds kwamen ze in grote moeilijkheden.