Job 1:6-13

Job 1:6-13 BB

Op een dag kwamen de engelen bij de Heer en gingen vóór Hem staan. De duivel was ook gekomen. De Heer zei tegen de duivel: "Waar ben je geweest?" De duivel antwoordde: "Ik heb rondgezworven over de aarde. Ik ben overal geweest." En de Heer vroeg hem: "Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Niemand op aarde is zo eerlijk en heeft zoveel ontzag voor Mij als hij." De duivel antwoordde: "Het is ook niet vreemd dat hij ontzag voor U heeft. U beschermt hem immers, en ook alles wat hij heeft. U zegent al zijn werk. Daardoor zijn zijn kudden vee heel groot geworden. Maar stel dat U hem niet langer zou beschermen en hem alles zou afnemen. Dan zal hij niets meer met U te maken willen hebben. Dat weet ik zeker." Toen zei de Heer tegen de duivel: "Goed. Met alles wat Job heeft, mag je doen wat je wil. Maar Job zelf mag je niets aandoen." Toen ging de duivel bij de Heer weg. Op een dag waren Jobs zonen en dochters aan het feestvieren in het huis van hun oudste broer.