Lukas 9:18-62

Lukas 9:18-62 BB

Op een keer was Jezus alleen aan het bidden, met de twaalf leerlingen bij Zich in de buurt. Hij vroeg aan hen: "Wie zeggen de mensen dat Ik ben?" Ze antwoordden: "Sommige mensen zeggen dat U Johannes de Doper bent. Andere mensen zeggen dat U de profeet Elia bent. Weer andere mensen zeggen dat één van de [ andere ] profeten van vroeger uit de dood is opgestaan." Hij zei tegen hen: "Maar wat zeggen júllie? Wie ben Ik volgens jullie?" Petrus antwoordde: "U bent de Messias van God." En Hij verbood hun om dat aan andere mensen te zeggen. En Hij vertelde: "De Mensenzoon moet veel lijden en zal niet worden geloofd door de leiders van het volk, de leiders van de priesters en de wetgeleerden. Ze zullen Hem doden. Maar op de derde dag zal Hij weer uit de dood opstaan." Jezus zei tegen zijn leerlingen: "Als je bij Mij wil horen, moet je stoppen met voor jezelf te leven. Je moet elke dag het kruis opnemen en Mij volgen. Want als je je leven [ voor jezelf ] zal willen houden, dan zul je het juist verliezen. Maar als je je leven opgeeft voor Mij, dan zul je het juist redden. Wat heb je eraan als je alles hebt wat je hebben wil, maar het kost je je leven? Het is heel erg als je je voor Mij en mijn woorden schaamt. Want dan zal de Mensenzoon Zich ook voor jou schamen op de dag dat Hij samen met de heilige engelen komt met de hemelse macht en majesteit van Zichzelf en van de Vader. Luister goed: sommigen van jullie hier zullen niet sterven vóórdat ze het Koninkrijk van God hebben gezien." Ongeveer acht dagen nadat Jezus dit had gezegd, nam Hij Petrus, Johannes en Jakobus mee de berg op om te bidden. Terwijl Hij aan het bidden was, veranderde zijn gezicht en zijn kleren werden stralend wit. en Plotseling stonden er twee stralende gestalten bij Jezus. Het waren Mozes en Elia . Zij spraken met Jezus over zijn dood in Jeruzalem en wat daarvan het gevolg zou zijn. Petrus en de andere twee waren in slaap gevallen. Maar toen ze wakker werden, zagen ze de stralende gestalten van Jezus en van de twee mannen die bij Hem stonden. Toen Mozes en Elia bij Jezus weg wilden gaan, zei Petrus tegen Jezus: "Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten opzetten: één voor U, één voor Mozes en één voor Elia." Want hij wist niet wat hij zei. Op datzelfde moment kwam er een wolk om hen heen. Ze werden bang toen die wolk hen omgaf. Toen zei een stem vanuit de wolk: "Dit is mijn Zoon. Ik houd heel veel van Hem. Luister naar Hem." En toen die stem klonk, was alleen Jezus er nog maar. De leerlingen zwegen en vertelden in die tijd aan niemand iets van wat ze hadden gezien. De volgende dag daalden ze de berg weer af. Onmiddellijk kwam er een grote groep mensen naar hen toe. Een man riep: "Meester, ik smeek U om mijn zoon te helpen. Want hij is mijn enige zoon. Hij wordt iedere keer door een geest gegrepen. Dan begint hij te schreeuwen en de geest maakt hem aan het stuiptrekken. De jongen krijgt schuim op zijn mond en wordt door de geest mishandeld. De geest wil hem haast niet meer loslaten. Ik heb aan uw leerlingen gevraagd om die geest eruit te jagen. Maar ze konden het niet." Jezus zei tegen hen: "O, wat zijn jullie toch ongelovige en slechte mensen! Hoelang zal Ik nog bij jullie zijn? Hoelang moet Ik jullie nog verdragen? Breng je zoon hier." Toen de zoon dichterbij kwam, gooide de duivelse geest de jongen tegen de grond en maakte hem aan het stuiptrekken. Maar Jezus zei streng tegen de duivelse geest dat hij moest weggaan. Zo maakte Hij de jongen gezond en Hij gaf hem aan zijn vader terug. Iedereen was diep onder de indruk van de macht van God. En terwijl iedereen zich zo verbaasde over alles wat Hij deed, zei Hij tegen zijn leerlingen: "Luister heel goed naar wat Ik nu zeg: binnenkort zal de Mensenzoon door de mensen gevangen worden genomen." Maar ze begrepen niet wat Hij zei. Het was nog een raadsel voor hen. Ze begrepen niet waar Hij het over had. En ze durfden Hem niet te vragen wat Hij bedoelde. De leerlingen vroegen zich af wie van hen het belangrijkste was. Maar Jezus wist wat ze dachten. Daarom nam Hij een kind, zette dat naast Zich neer en zei tegen hen: "Als je gastvrij bent voor een kind omdat je Mij gelooft, ben je [ eigenlijk ] gastvrij voor Mij. En als je gastvrij bent voor Mij, ben je ook gastvrij voor Hem die Mij heeft gestuurd. Want als je jezelf onbelangrijk vindt [ en een ander dient ], ben je het belangrijkst." Johannes antwoordde Jezus: "Meester, we hebben gezien dat iemand in uw naam duivelse geesten uit andere mensen wegjoeg. We hebben tegen hem gezegd dat hij daarmee moest stoppen, omdat hij niet samen met ons U volgt." Maar Jezus zei tegen hem: "Houd hem niet tegen. Want iedereen die niet tégen ons is, is vóór ons." Toen bijna de tijd gekomen was dat Jezus naar de hemel zou gaan, begon Hij in de richting van Jeruzalem te reizen. Hij stuurde boodschappers voor Zich uit om in een dorp in Samaria onderdak voor Hem te zoeken. Maar de mensen daar wilden Hem niet ontvangen, omdat Hij naar Jeruzalem reisde. Toen Jakobus en Johannes dat merkten, zeiden ze: "Heer, wilt U dat we net als de profeet Elia zeggen dat er vuur uit de hemel moet komen om hen te verbranden?" Maar Jezus draaide Zich naar hen om en zei: "Hoe kunnen jullie zoiets zeggen! De Mensenzoon is niet gekomen om mensen te doden, maar om mensen te redden." En ze gingen naar een ander dorp. Terwijl ze onderweg waren, zei iemand tegen Jezus: "Ik zal U volgen, waar U ook heen gaat." Jezus zei tegen hem: "Vossen hebben holen en vogels hebben nesten. Maar de Mensenzoon heeft geen plaats om te slapen." Jezus zei tegen iemand anders: "Volg Mij." Maar de man zei: "Mag ik dan wachten tot ik mijn vader heb begraven?" Maar Jezus zei: "Laten de doden hun doden maar begraven. Maar jij moet de mensen over het Koninkrijk van God gaan vertellen." Weer iemand anders zei: "Ik zal U volgen, Heer, maar ik wil eerst afscheid nemen van mijn familie." Maar Jezus zei tegen hem: "Mensen die bij het ploegen achterom kijken, zijn niet geschikt voor het Koninkrijk van God."