Richteren 3:7-12

Richteren 3:7-12 STV

En de kinderen Israëls deden, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en vergaten den HEERE, hun God, en zij dienden de Baäls en de bossen. Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Israël; en Hij verkocht hen in de hand van Cuschan Rischataïm, koning van Mesopotamië; en de kinderen Israëls dienden Cuschan Rischataïm acht jaren. Zo riepen de kinderen Israëls tot den HEERE; en de HEERE verwekte den kinderen Israëls een verlosser, die hen verloste, Othniël, zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was dan hij. En de Geest des HEEREN was over hem, en hij richtte Israël, en toog uit ten strijde; en de HEERE gaf Cuschan Rischataïm, den koning van Syrië, in zijn hand, dat zijn hand sterk werd over Cuschan Rischataïm. Toen was het land veertig jaren stil, en Othniël, de zoon van Kenaz, stierf. Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN; toen sterkte de HEERE Eglon, den koning der Moabieten, tegen Israël, omdat zij deden, dat kwaad was in de ogen des HEEREN.