En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.
Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.
(En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.)
Velen dan uit de schare, deze rede horende, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet.
Anderen zeiden: Deze is de Christus. En anderen zeiden: Zal dan de Christus uit Galiléa komen?
Zegt de Schrift niet, dat de Christus komen zal uit den zade Davids, en van het vlek Bethlehem, waar David was?
Er werd dan tweedracht onder de schare, om Zijnentwil.
En sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar niemand sloeg de handen aan Hem.
De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en Farizeën; en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht?
De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens alzo gesproken, gelijk deze Mens.
De Farizeën dan antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid?
Heeft iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de Farizeën?
Maar deze schare, die de wet niet weet, is vervloekt.
Nicodémus zeide tot hen, welke des nachts tot Hem gekomen was, zijnde een uit hen:
Oordeelt ook onze wet den mens, tenzij dat zij eerst van hem gehoord heeft, en verstaat, wat hij doet?
Zij antwoordden en zeiden tot hem: Zijt gij ook uit Galiléa? Onderzoek en zie, dat uit Galiléa geen profeet opgestaan is.
En een iegelijk ging heen naar zijn huis.