Ezechiël 20:2-20

Ezechiël 20:2-20 HSV

Toen kwam het woord van de HEERE tot mij: Mensenkind, spreek tot de oudsten van Israël, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Komt u om Mij te raadplegen? Zo waar Ik leef, Ik laat Mij door u niet raadplegen, spreekt de Heere HEERE. Wilt u hen berechten, wilt u hen berechten, mensenkind? Maak hun de gruweldaden van hun vaderen bekend, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Op de dag dat Ik Israël verkoos, hief Ik Mijn hand op voor het nageslacht van het huis van Jakob en in het land Egypte maakte Ik Mij aan hen bekend. Ik hief Mijn hand voor hen op en zei: Ik ben de HEERE, uw God. Op die dag heb Ik Mijn hand voor hen opgeheven om hen uit het land Egypte te leiden naar een land dat Ik voor hen uitgezocht had, een land dat overvloeit van melk en honing. Het is een sieraad onder al de landen. Daarop zei Ik tegen hen: Laat ieder de afschuwelijke afgoden waar hij tegen opkijkt, wegwerpen. U mag uzelf niet verontreinigen met de stinkgoden van Egypte. Ik ben de HEERE, uw God. Maar zij zijn Mij ongehoorzaam geweest en wilden niet naar Mij luisteren. Men wierp de afschuwelijke afgoden waar men tegen opkeek, niet weg en verliet de stinkgoden van Egypte niet. Toen zei Ik dat Ik Mijn grimmigheid over hen zou uitstorten om Mijn toorn tegen hen ten uitvoer te brengen in het midden van het land Egypte. Ik handelde ter wille van Mijn Naam, zodat Die niet ontheiligd werd voor de ogen van de heidenvolken in het midden waarvan zij verbleven, waaraan Ik Mij voor hun ogen bekendgemaakt had door hen uit het land Egypte te leiden. Ik leidde hen uit het land Egypte en bracht hen in de woestijn. Ik gaf hun Mijn verordeningen en maakte hun Mijn bepalingen bekend: de mens die ze doet, zal erdoor leven. Ook heb Ik hun Mijn sabbatten gegeven, om een teken te zijn tussen Mij en hen, zodat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben Die hen heiligt. Maar in de woestijn werd het huis van Israël Mij ongehoorzaam. Zij gingen niet in Mijn verordeningen en verwierpen Mijn bepalingen – de mens die ze doet, zal erdoor leven. Verder ontheiligden zij Mijn sabbatten zeer, zodat Ik zei dat Ik Mijn grimmigheid over hen in de woestijn zou uitstorten door een einde aan hen te maken. Ik handelde ter wille van Mijn Naam, zodat Die niet ontheiligd werd voor de ogen van de heidenvolken. Ik had hen immers voor hun ogen uit Egypte geleid. Ik heb echter ook in de woestijn Mijn hand voor hen opgeheven, dat Ik hen niet in het land brengen zou dat Ik hun gegeven had, een land dat overvloeit van melk en honing – het is een sieraad onder alle landen – omdat zij Mijn bepalingen verworpen hadden, niet in Mijn verordeningen waren gegaan en Mijn sabbatten ontheiligd hadden, want hun hart ging hun stinkgoden achterna. Maar Ik ontzag hen, zodat Ik hen niet te gronde gericht heb en geen vernietigend einde aan hen gemaakt heb in de woestijn. Ik zei tegen hun kinderen in de woestijn: Ga niet in de verordeningen van uw vaderen, neem hun bepalingen niet in acht en verontreinig u niet met hun stinkgoden. Ik ben de HEERE, uw God: ga in Mijn verordeningen, neem Mijn bepalingen in acht en houd die. Heilig Mijn sabbatten, zodat ze tot een teken zijn tussen Mij en u, zodat u weet dat Ik, de HEERE, uw God ben.