En vóór het feest van het Pascha, toen Jezus wist dat Zijn uur gekomen was dat Hij uit deze wereld zou overgaan naar de Vader, heeft Hij de Zijnen, die in de wereld waren en die Hij liefgehad had, liefgehad tot het einde.
Toen dan de maaltijd plaatsvond en de duivel Judas Iskariot, de zoon van Simon, al in het hart gegeven had Hem te verraden,
stond Jezus, Die wist dat de Vader Hem alle dingen in handen gegeven had en dat Hij van God uitgegaan was en tot God heen ging,
op van de maaltijd, legde Zijn kleren af, nam een linnen doek en deed die om Zijn middel.
Daarna goot Hij water in de waskom en begon de voeten van de discipelen te wassen en af te drogen met de linnen doek die Hij om Zijn middel had.
Zo kwam Hij bij Simon Petrus en die zei tegen Hem: Heere, wilt Ú mij de voeten wassen?
Jezus antwoordde en zei tegen hem: Wat Ik doe, weet u nu niet, maar u zult het later inzien.
Petrus zei tegen Hem: U zult mijn voeten in der eeuwigheid niet wassen! Jezus antwoordde hem: Als Ik u niet was, hebt u geen deel met Mij.
Simon Petrus zei tegen Hem: Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd.
Jezus zei tegen hem: Wie gebaad heeft, heeft slechts nodig dat zijn voeten worden gewassen, want hij is al geheel rein. En u bent rein, maar niet allen.
Want Hij wist wie Hem verraden zou; daarom zei Hij: U bent niet allen rein.
Toen Hij dan hun voeten gewassen had en Zijn kleren weer had aangedaan, ging Hij weer aanliggen en zei tegen hen: Ziet u in wat Ik aan u gedaan heb?
U noemt Mij Meester en Heere, en u zegt het terecht, want Ik ben het.
Als Ik dan, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, moet ook u elkaars voeten wassen.
Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook u zult doen zoals Ik voor u heb gedaan.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Een dienaar is niet meer dan zijn heer, en een gezant niet meer dan hij die hem gezonden heeft.
Als u deze dingen weet, zalig bent u als u ze doet.
Ik zeg dit niet van u allen; Ik weet wie Ik uitverkoren heb. Maar de Schrift moet vervuld worden: Wie Mijn brood eet, heeft zich tegen Mij gekeerd.
Nu al zeg Ik het u voordat het gebeurt, opdat wanneer het gebeurt, u zult geloven dat Ik het ben.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als iemand hem ontvangt die Ik zal zenden, ontvangt hij Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft.