En hierna trok Jezus rond in Galilea, want Hij wilde niet in Judea rondtrekken, omdat de Joden Hem probeerden te doden.
En het feest van de Joden, het Loofhuttenfeest, was aanstaande.
Zijn broers dan zeiden tegen Hem: Vertrek vanhier en ga weg naar Judea, zodat ook Uw discipelen de werken die U doet kunnen zien.
Want niemand doet iets in het verborgene, en streeft er tegelijk zelf naar dat men openlijk over hem spreekt. Als U deze dingen doet, maak Uzelf dan openbaar aan de wereld.
Want ook Zijn broers geloofden niet in Hem.
Jezus dan zei tegen hen: Mijn tijd is nog niet aangebroken, maar uw tijd is er altijd.
De wereld kan u niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig dat haar werken slecht zijn.
Gaat u naar dit feest; Ik ga nog niet naar dit feest, want Mijn tijd is nog niet vervuld.
En nadat Hij dit tegen hen gezegd had, bleef Hij in Galilea.
Maar toen Zijn broers naar het feest gegaan waren, toen ging Hij ook Zelf naar het feest, niet openlijk, maar als in het verborgen.
De Joden dan zochten Hem op het feest en zeiden: Waar is Hij?
En er was veel gemompel over Hem onder de menigten. Sommigen zeiden: Hij is goed; en anderen zeiden: Nee, maar Hij misleidt de menigte.
Toch sprak niemand openlijk over Hem, uit vrees voor de Joden.
Maar toen het feest al half voorbij was, ging Jezus naar de tempel en gaf onderwijs.
En de Joden verwonderden zich en zeiden: Hoe kent Hij de Schriften zonder daarin onderwezen te zijn?
Jezus antwoordde hun en zei: Mijn onderricht is niet van Mij, maar van Hem Die Mij gezonden heeft.
Als iemand de wil heeft om Zijn wil te doen, zal hij van dit onderricht weten of het uit God is, of dat Ik vanuit Mijzelf spreek.
Wie vanuit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen eer, maar Wie de eer zoekt van Hem Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig en geen ongerechtigheid is in Hem.
Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Waarom probeert u Mij te doden?
De menigte antwoordde en zei: U bent door een demon bezeten; wie probeert U te doden?
Jezus antwoordde en zei tegen hen: Eén werk heb Ik gedaan en u verwondert u allen.
Welnu, Mozes heeft u de besnijdenis gegeven – niet dat zij van Mozes komt, maar van de vaderen – en u besnijdt iemand op de sabbat.
Als een mens de besnijdenis ontvangt op de sabbat, juist om de wet van Mozes niet te breken, bent u dan verbitterd tegen Mij, omdat Ik een heel mens gezond gemaakt heb op de sabbat?
Oordeel niet naar wat voor ogen is, maar vel een rechtvaardig oordeel.