Ik ben de man die ellende gezien heeft aleph
door de stok van Zijn verbolgenheid.
Mij heeft Hij geleid en doen gaan aleph
in duisternis, en niet in licht.
Ja, Hij heeft telkens weer Zijn hand aleph
tegen mij gekeerd, de hele dag.
Hij heeft mijn vlees en mijn huid doen wegteren, beth
Hij heeft mijn beenderen gebroken.
Hij heeft tegen mij aan gebouwd en Hij heeft mij omsingeld beth
met gal en moeite.
In duistere oorden doet Hij mij wonen, beth
als degenen die allang dood zijn.
Hij heeft een muur om mij heen opgeworpen, zodat ik er niet uit kan gaan; gimel
Hij heeft mijn bronzen ketenen zwaar gemaakt.
Ook wanneer ik het uitschreeuw en om hulp roep, gimel
sluit Hij Zijn oren voor mijn gebed.
Hij heeft mijn wegen versperd met gehouwen stenen, gimel
mijn paden heeft Hij krom gemaakt.
Een loerende beer is Hij voor mij, daleth
een leeuw op verborgen plaatsen.
Mijn wegen heeft Hij afgebogen en Hij heeft mij verscheurd; daleth
Hij heeft van mij een woestenij gemaakt.
Hij heeft Zijn boog gespannen, daleth
en Hij stelde mij als doelwit voor Zijn pijl.
Hij heeft in mijn nieren doen binnendringen he
de pijlen uit Zijn koker.
Ik ben belachelijk geworden voor heel mijn volk, he
het onderwerp van hun spotlied, de hele dag.
Hij heeft mij met bitterheden verzadigd, he
Hij heeft mij met alsem doordrenkt.
Hij heeft mij mijn tanden op kiezelstenen laten stukbijten, waw
Hij heeft mij in de as neergedrukt.
Van vrede verstoten is mijn ziel, waw
ik ben het goede vergeten.
En ik zei: Mijn kracht is vergaan, waw
en wat ik van de HEERE verwachtte.
Denk aan mijn ellende en mijn ontheemding, zain
aan de alsem en de gal.
Mijn ziel denkt er onophoudelijk aan, zain
zij buigt zich neer in mij.
Dit zal ik ter harte nemen, zain
daarom zal ik hopen:
Het is de goedertierenheid van de HEERE dat wij niet omgekomen zijn, cheth
dat Zijn barmhartigheid niet opgehouden is!
Nieuw zijn ze, elke morgen; cheth
groot is Uw trouw!
Mijn deel is de HEERE, zegt mijn ziel, cheth
daarom zal ik op Hem hopen.
Goed is de HEERE voor wie Hem verwacht, teth
voor de ziel die Hem zoekt.
Goed is het te hopen en stil te wachten teth
op het heil van de HEERE.
Goed is het voor een man, als hij teth
een juk draagt in zijn jeugd.
Laat hij eenzaam zitten en zwijgen, jod
omdat Hij het hem opgelegd heeft.
Laat hij zijn mond in het stof steken: jod
misschien is er hoop.
Laat hij zijn wang geven aan wie hem slaat, jod
laat hij met smaad verzadigd worden.
Want niet voor eeuwig verstoot kaph
de Heere!
Want wanneer Hij bedroefd heeft, zal Hij Zich ontfermen kaph
naar de grootheid van Zijn goedertierenheid.
Want niet van harte verdrukt Hij kaph
en bedroeft Hij mensenkinderen.