Klaagliederen 3:1-33

Klaagliederen 3:1-33 NBG51

Ik ben de man die ellende heeft gezien door de roede zijner verbolgenheid. Mij heeft Hij gevoerd en doen gaan in duisternis en donkerte. Waarlijk, tegen mij keert Hij telkens weder zijn hand, de ganse dag. Hij heeft mijn vlees en mijn huid doen wegteren, mijn beenderen gebroken. Hij heeft aan alle zijden tegen mij opgehoopt vergif en moeite. Hij heeft mij in duistere plaatsen doen wonen als de doden van voorlang. Hij heeft mij iedere uitgang versperd, mij in zware koperen ketenen geklonken. Zelfs als ik schreeuw en om hulp roep, versmaadt Hij mijn gebed. Hij heeft mijn weg versperd met steenblokken, mijn paden onbegaanbaar gemaakt. Hij is mij een loerende beer, een leeuw in verborgen schuilhoeken. Hij laat mij geen uitweg, en verscheurt mij, Hij heeft mij geslagen met verbijstering, Hij heeft zijn boog gespannen en mij gesteld tot doelwit voor zijn pijl. Hij heeft in mijn nieren doen doordringen de pijlen uit zijn koker. Ik ben een belaching geworden voor heel mijn volk, hun spotlied heel de dag. Hij heeft mij met bittere kruiden verzadigd en mij met alsem gedrenkt. Hij liet mij de tanden op kiezel stukbijten, Hij drukte mij neer in het stof. Gij hebt mijn ziel het heil doen derven, ik ben vergeten wat geluk is. Ik dacht: vergaan is mijn kracht, vervlogen mijn hoop op de HERE. Gedenk aan mijn ellende en omzwerving, aan de alsem en het vergif. Zo vaak mijn ziel dit gedenkt, buigt zij zich neder in mij. Dit zal ik mij te binnen brengen, daarom zal ik hopen: Het zijn de gunstbewijzen des HEREN, dat wij niet omgekomen zijn, want zijn barmhartigheden houden niet op, elke morgen zijn zij nieuw, groot is uw trouw! Mijn ziel zegt: Mijn deel is de HERE, daarom zal ik op Hem hopen. Goed is de HERE voor wie Hem verwachten, voor de ziel die Hem zoekt; goed is het, in stilheid te wachten op het heil des HEREN; goed is het voor de man, dat hij een juk in zijn jeugd draagt. Hij zitte eenzaam en zwijge stil, als Hij het hem heeft opgelegd. Hij drukke zijn mond in het stof, misschien is er hoop. Hij biede de wang aan wie hem slaat, hij worde verzadigd van smaad. Want niet voor eeuwig verstoot de Here. Want als Hij bedroefd heeft, ontfermt Hij Zich naar de grootheid van zijn gunstbewijzen. Immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen.