Mirjam, en ook Aäron, spraken over Mozes vanwege de Cusjitische vrouw die hij genomen had, want hij had een Cusjitische vrouw genomen.
Zij zeiden: Heeft de HEERE alleen maar door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de HEERE hoorde het.
Maar de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren.
Meteen zei de HEERE tegen Mozes, en tegen Aäron, en tegen Mirjam: U met zijn drieën, vertrek naar de tent van ontmoeting. En zij vertrokken met z'n drieën daarnaartoe.
Toen daalde de HEERE neer in de wolkkolom en ging bij de ingang van de tent staan. Hij riep Aäron en Mirjam, en zij kwamen beiden naar voren.
Hij zei:
Luister toch naar Mijn woorden!
Als iemand onder u een profeet is,
maak Ik, de HEERE, Mij door een visioen aan hem bekend,
spreek Ik met hem door een droom.
Maar zo doe Ik niet tegenover Mijn dienaar Mozes,
die in Mijn hele huis trouw is,
met hem spreek Ik van mond tot mond, ja, zichtbaar, en niet in raadsels.
Hij aanschouwt de gestalte van de HEERE.
Waarom dan bent u niet bevreesd geweest
om over Mijn dienaar, over Mozes, te spreken?
Zo ontbrandde de toorn van de HEERE tegen hen, en Hij ging weg.
De wolk week van boven de tent, en zie, Mirjam was melaats, wit als sneeuw. Toen keerde Aäron zich om naar Mirjam, en zie, zij was melaats.
Daarom zei Aäron tegen Mozes: Met uw toestemming, mijn heer, leg toch niet op ons de zonde waarmee wij dwaas gehandeld hebben en die wij begaan hebben.
Laat zij toch niet zijn als een doodgeborene, van wie, als hij uit het lichaam van zijn moeder komt, de helft van zijn lichaam al verteerd is!
Toen riep Mozes tot de HEERE: O God, genees haar toch!
De HEERE zei tegen Mozes: Stel dat haar vader haar verachtelijk in haar gezicht had gespuwd, zou zij niet zeven dagen te schande worden? Laat haar zeven dagen buiten het kamp gesloten worden, en daarna weer opgenomen worden.
Zo werd Mirjam zeven dagen buiten het kamp gesloten. Het volk brak niet op, totdat Mirjam weer in hun midden opgenomen was.
Maar daarna brak het volk op van Hazeroth, en zij sloegen hun kamp op in de woestijn Paran.