De priesters konden het huis des HEREN niet binnengaan, want de heerlijkheid des HEREN had het huis des HEREN vervuld. Toen alle Israëlieten het vuur en de heerlijkheid des HEREN op het huis zagen neerdalen, knielden zij met het aangezicht ter aarde op het plaveisel, bogen zich neer en prezen de HERE: Want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.
De koning en het gehele volk offerden slachtoffers voor het aangezicht des HEREN. Koning Salomo offerde een slachtoffer van tweeëntwintigduizend runderen en honderdentwintigduizend stuks kleinvee. Aldus hebben de koning en het gehele volk het huis Gods ingewijd. De priesters stonden op hun posten; eveneens de Levieten met de muziekinstrumenten des HEREN, die koning David vervaardigd had om de HERE, wanneer David door hun dienst het loflied deed horen, aldus te prijzen: Want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Tegenover hen bliezen de priesters op de trompet, en geheel Israël stond. Salomo heiligde het midden van de voorhof, vóór het huis des HEREN, want daar bereidde hij de brandoffers en de vetstukken van de vredeoffers, omdat het koperen altaar dat Salomo gemaakt had, het brandoffer, het spijsoffer en de vetstukken niet kon bevatten.
Toen vierde Salomo gedurende zeven dagen het feest en geheel Israël met hem, een zeer grote gemeente, van de weg naar Hamat af tot aan de Beek van Egypte. En op de achtste dag hielden zij een feestelijke vergadering, want de inwijding van het altaar hadden zij zeven dagen lang gevierd; het feest duurde zeven dagen. Op de drieëntwintigste dag van de zevende maand liet hij het volk naar hun tenten gaan, verheugd en welgemoed wegens het goede dat de HERE aan David, aan Salomo en aan zijn volk Israël gedaan had.
HEREN
Toen Salomo het huis des HEREN en het huis des konings voltooid had, en alles wat Salomo in de zin gekomen was, in het huis des HEREN en in zijn eigen huis te maken, voorspoedig tot stand gebracht had, verscheen de HERE aan Salomo des nachts en zeide tot hem: Ik heb uw gebed gehoord en deze plaats voor Mij tot een huis der offeranden verkoren. Wanneer Ik de hemel toesluit, zodat er geen regen is, wanneer Ik de sprinkhanen gebied het land kaal te vreten, indien Ik pest onder mijn volk zend, en mijn volk waarover mijn naam is uitgeroepen, verootmoedigt zich en zij bidden en zoeken mijn aangezicht en bekeren zich van hun boze wegen, dan zal Ik uit de hemel horen, en hun zonde vergeven en hun land herstellen. Thans zullen mijn ogen geopend zijn, en zullen mijn oren luisteren naar het gebed te dezer plaatse. Thans heb Ik dit huis verkoren en geheiligd, opdat mijn naam daar zij tot in eeuwigheid; mijn ogen en mijn hart zullen daar zijn al de dagen.