Het tweede boek Samuël 3:27-29

Het tweede boek Samuël 3:27-29 NBG51

Toen Abner in Hebron terugkeerde, nam Joab hem binnen in de poort ter zijde, alsof hij vertrouwelijk met hem wilde spreken; en hij stak hem daar in het onderlijf zodat hij stierf, om het bloed van zijn broeder Asaël. Toen David dit later hoorde, zeide hij: Ik en mijn koningschap zijn voor altijd tegenover de HERE onschuldig aan het bloed van Abner, de zoon van Ner. Moge het neerkomen op het hoofd van Joab en op zijn gehele familie; moge er nooit in het huis van Joab iemand ontbreken, die een vloeiing heeft, melaats is, op een stok moet steunen, door het zwaard valt of broodsgebrek heeft.