En zijn vader Zacharias werd vervuld met de heilige Geest en profeteerde, zeggende:
Geloofd zij de Here, de God van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het verlossing gebracht,
en heeft ons een hoorn des heils opgericht,
in het huis van David, zijn knecht,
– gelijk Hij gesproken heeft door de mond zijner heilige profeten van oudsher –
om ons te redden van onze vijanden en uit de hand van allen, die ons haten, om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en zijn heilig verbond te gedenken, de eed, die Hij zwoer aan Abraham, onze vader,
dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost,
Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen.
En gij, kind, zult een profeet des Allerhoogsten heten;
want gij zult uitgaan voor het aangezicht des Heren, om zijn wegen te bereiden,
om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden,
door de innerlijke barmhartigheid van onze God,
waarmede de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien,
om hen te beschijnen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods, om onze voeten te richten op de weg des vredes.
Het kind nu groeide op en werd gesterkt door de Geest. En hij vertoefde in de woestijnen tot op de dag, dat hij zich aan Israël vertoonde.