Numeri 21:4-9

Numeri 21:4-9 NBG51

Toen zij van de berg Hor opgebroken waren in de richting van de Schelfzee ten einde om het land Edom heen te trekken, werd het volk onderweg ongeduldig. En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gij ons uit Egypte gevoerd? om te sterven in de woestijn? Want er is geen brood en geen water en van deze flauwe spijs walgen wij. Toen zond de HERE vurige slangen onder het volk; die beten het volk, zodat er velen van Israël stierven. Daarop kwam het volk tot Mozes en zeide: Wij hebben gezondigd, want wij hebben tegen de HERE en tegen u gesproken; bid tot de HERE, dat Hij de slangen van ons wegdoe. Toen bad Mozes ten gunste van het volk. De HERE dan zeide tot Mozes: Maak een vurige slang en plaats die op een staak; ieder, die daarnaar ziet, wanneer hij gebeten is, zal in leven blijven. Toen maakte Mozes een koperen slang en plaatste die op een staak; en wie, wanneer een slang hem gebeten had, op de koperen slang de blik richtte, bleef in leven.