De Psalmen 79:1-9

De Psalmen 79:1-9 NBG51

O God, heidenen zijn uw erfdeel binnengedrongen, zij hebben uw heilige tempel ontwijd, Jeruzalem tot puinhopen gemaakt. Zij hebben de lijken van uw knechten gegeven tot spijze aan het gevogelte des hemels, het vlees van uw gunstgenoten aan het gedierte des velds. Zij hebben hun bloed als water vergoten rondom Jeruzalem, en er was niemand die begroef. Wij zijn onze naburen tot smaad geworden, hun die ons omringen, tot spot en hoon. Hoelang nog, o HERE? – Zult Gij voortdurend toornen, zal uw naijver branden als een vuur? Stort uw grimmigheid uit over de volken die U niet kennen, en over de koninkrijken die uw naam niet aanroepen; want zij hebben Jakob verslonden en zijn woonstede verwoest. Reken ons de ongerechtigheid der voorvaderen niet toe, uw barmhartigheid kome ons haastig tegemoet, want wij zijn zeer verzwakt. Help ons, o God van ons heil, om de heerlijkheid van uw naam; red ons en doe verzoening over onze zonden om uws naams wil.