1 Samuël 2:18-26

1 Samuël 2:18-26 HTB

Samuël, een kind nog, was een dienaar van de HERE en droeg een linnen mantel, net als de priesters. Elk jaar maakte zijn moeder een mantel voor hem en bracht hem die wanneer zij en haar man hun offer kwamen brengen. Voordat zij weer naar huis gingen, zegende Eli Elkana en Hanna en vroeg God hun nog meer kinderen te geven, die de plaats konden innemen van het kind dat zij aan de HERE hadden afgestaan. En de HERE gaf Hanna nog drie zonen en twee dochters. Ondertussen groeide Samuël dicht bij de HERE op. Ook al was Eli erg oud, toch wist hij heel goed wat zijn zonen het volk aandeden, zoals dat zij sliepen met de vrouwen die bij de ingang van de tabernakel dienst deden. ‘Ik heb van het volk van de HERE vreselijke verhalen gehoord over wat jullie doen,’ zei Eli tegen zijn zonen. ‘Het is iets vreselijks het volk van de HERE te laten zondigen. Als mensen tegen elkaar zondigen, zal God hun scheidsrechter zijn. Maar als mensen zondigen tegen de HERE, wie zal het dan voor hen opnemen?’ Maar zij luisterden niet naar hun vader, want de HERE had Zich al voorgenomen hen te doden. De jonge Samuël groeide op en was geliefd, zowel bij de HERE als bij de mensen.