De HERE gaf Mozes de volgende instructies om aan de Israëlieten door te geven: ‘Wanneer u bent aangekomen in het land dat Ik u zal geven en u wilt de HERE eren met een brandoffer of een ander vuuroffer, dan moet u een schaap, een geit of een rund offeren. Elk offer—hetzij een gewoon offer of een gelofteoffer, een vrijwillig offer of een speciaal offer, dat u brengt op een van de jaarlijkse feesten—moet samengaan met een spijsoffer. Als u een schaap offert, gebruik dan 2,2 liter fijn meel, gemengd met 0,9 liter olie, samen met 0,9 liter wijn als drankoffer. Als u een ram offert, gebruik dan 4,4 liter fijn meel gemengd met eenderde liter olie, samen met eenderde liter wijn als drankoffer. Dit zal een offer zijn met een aangename reuk voor de HERE. Als u een jonge stier offert, moet het begeleidende spijsoffer bestaan uit 6,6 liter fijn meel, gemengd met tweederde liter olie en een drankoffer van tweederde liter wijn. Dit zal met vuur worden geofferd tot een aangename reuk voor de HERE. Dit zijn de voorschriften voor de spijsoffers die een brandoffer van een stier, een schaap, een ram of een jonge geit moeten begeleiden.
Deze voorschriften gelden zowel voor geboren Israëlieten als voor buitenlanders die bij u wonen en die de HERE willen eren met een brandoffer. Want hier geldt dezelfde wet voor Israëlieten en buitenlanders en dit zal van generatie op generatie zo blijven, allen zijn gelijk voor de HERE. Ja, er is één wet voor allen!’
Vervolgens zei de HERE tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten dat wanneer zij aankomen in het land dat Ik hun zal geven, zij de HERE een deel van hun eerste oogst van elk jaar moeten geven. Zij moeten van het gerstemeel een koek maken die moet worden geofferd, het is een jaarlijks offer van uw dorsvloer en moet van generatie op generatie in ere worden gehouden.
Stel dat u of een latere generatie zich realiseert dat u onopzettelijk heeft nagelaten de instructies die de HERE u door Mozes heeft gegeven, uit te voeren, dan moet u een jonge stier als brandoffer offeren. Het zal een aangename reuk voor de HERE zijn en het moet worden geofferd met het normale spijs- en drankoffer en een bok als zondoffer. De priester zal verzoening doen voor alle Israëlieten en het zal worden vergeven, want het was geen opzet en zij hebben het goedgemaakt met hun brandoffers en zondoffer voor de HERE. Allen die tot het volk Israël behoren, zullen vergeving ontvangen—ook de buitenlanders die bij hen wonen—want de hele bevolking is betrokken bij een dergelijke vergissing en de vergeving daarvan. Als iemand deze overtreding zonder opzet heeft gemaakt, zal hij een eenjarige geit als zondoffer offeren en de priester zal verzoening over hem doen tegenover de HERE, dan zal hij vergeving ontvangen. Hetzelfde geldt voor de buitenlander die bij u woont. Maar iemand die deze overtreding opzettelijk maakt, ongeacht of hij een geboren Israëliet of een buitenlander is, beledigt de HERE en zal worden verstoten uit het volk. Want hij heeft de wet van de HERE veracht en opzettelijk geweigerd deze te gehoorzamen. Hij moet worden gedood en zal op die manier voor zijn zonde boeten.’
Op een dag, toen het volk Israël in de woestijn verbleef, werd een van hen betrapt bij het houtsprokkelen op de sabbat. Hij werd voor Mozes, Aäron en de andere rechters gebracht. Zij sloten hem op in afwachting van de beslissing die de HERE over hem zou nemen. Toen zei de HERE tegen Mozes: ‘Deze man moet sterven, het hele volk moet hem buiten het kamp stenigen.’ Zij brachten hem buiten het kamp en doodden hem, zoals de HERE had opgedragen.
De HERE zei tegen Mozes: ‘Zeg de Israëlieten dat zij gedenkfranjes aan hun kleren maken. In de franje aan de hoeken van hun kleren moeten zij een blauwpurperen draad verwerken. Als zij die franje zien, zullen zij denken aan mijn regels en wetten en aan het feit dat zij die moeten gehoorzamen in plaats van hun eigen verlangens te volgen, zoals gebeurde toen zij andere goden dienden. Het zal u eraan herinneren dat u heilig moet zijn voor uw God. Want Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte bevrijdde. Ja, Ik ben de HERE, uw God.’