De Spreuken 19:1-14

De Spreuken 19:1-14 NBG51

Beter een arme die in oprechtheid wandelt, dan een verkeerde van lippen, die bovendien dwaas is. Zonder verstand deugt zelfs ijver niet, wie haastig is met zijn voeten, begaat een misstap. Des mensen eigen dwaasheid verderft zijn weg, en dan is zijn hart gramstorig op de HERE. Rijkdom brengt veel vrienden aan, maar een arme wordt door zijn vriend verlaten. Een vals getuige blijft niet ongestraft, wie leugens uitblaast, ontkomt niet. Velen dingen naar de gunst van de aanzienlijke, ieder is vriend van wie geschenken geeft. Al de broeders van de arme haten hem, hoeveel te meer blijven zijn vrienden verre van hem. Achtervolgt hij hen met woorden – weg zijn zij. Wie verstand verwerft, heeft zijn leven lief; wie inzicht bewaart, vindt geluk. Een vals getuige blijft niet ongestraft, wie leugens uitblaast, zal omkomen. Weelde past een dwaas niet, hoeveel te minder een slaaf te heersen over vorsten. Des mensen verstand maakt hem lankmoedig, het is zijn eer een overtreding voorbij te zien. De toorn van een koning is als het grommen van een jonge leeuw, maar zijn welgevallen is als dauw op het gras. Een dwaas zoon is een ramp voor zijn vader, het getwist van een vrouw als een gestadig druppelend lek. Huis en have is een erfdeel der vaderen, maar een verstandige vrouw is van de HERE.