Wees niet afgunstig op de bedrijvers van ongerechtigheid,
benijd niet wie onrecht plegen;
want zij verdorren snel als het gras,
en verwelken als het groene kruid.
Vertrouw op de HERE en doe het goede,
woon in het land en betracht getrouwheid;
verlustig u in de HERE;
dan zal Hij u geven de wensen van uw hart.
Wentel uw weg op de HERE en vertrouw op Hem,
en Hij zal het maken;
Hij zal uw gerechtigheid doen opgaan als het licht,
en uw recht als de middag.
Wees stil voor de HERE en verbeid Hem;
wees niet afgunstig op wie zijn weg voorspoedig maakt,
op de man die boze plannen smeedt.
Sta af van toorn en laat de grimmigheid varen,
wees niet afgunstig – dat sticht louter kwaad.
Want boosdoeners worden uitgeroeid,
maar wie de HERE verwachten, zij zullen het land beërven.
Immers nog een wijle, en de goddeloze is niet meer;
als gij let op zijn plaats, dan is hij niet meer;
maar de ootmoedigen beërven het land
en verlustigen zich in grote vrede.
De goddeloze smeedt boze plannen tegen de rechtvaardige
en knarst de tanden tegen hem;
de Here belacht hem,
want Hij ziet, dat zijn dag komt.
De goddelozen ontbloten het zwaard
en spannen hun boog,
om ellendigen en armen neer te vellen,
om de oprechten van wandel te slachten;
hun zwaard zal in hun eigen hart dringen,
en hun bogen zullen verbroken worden.
Beter is het weinige van de rechtvaardige
dan de rijkdom van vele goddelozen;
want de armen der goddelozen worden verbroken,
maar de HERE schraagt de rechtvaardigen.
De HERE kent de dagen der vromen,
en hun erfdeel zal voor altoos bestaan;
in boze tijd zullen zij niet beschaamd worden,
in dagen van hongersnood zullen zij verzadigd worden.
Voorwaar, de goddelozen gaan te gronde,
de vijanden des HEREN zijn als de pracht der landouwen:
zij vergaan, in rook vergaan zij.
De goddeloze vraagt te leen en geeft niet terug,
maar de rechtvaardige ontfermt zich en schenkt.
Voorwaar, de door Hem gezegenden beërven het land,
maar de door Hem gevloekten worden uitgeroeid.